24396 |
vlo (enk.) |
vlo:
vlo (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
mensenvlo [N 26 (1964)] || vlo (znw enk) [foekket, zjwarte riejer] [N 26 (1964)]
III-4-2
|
24395 |
vlo (mv., fon.) |
vleu:
vleu (Q077p Hoeselt),
vlø (Q077p Hoeselt)
|
vlo (znw mv) [N 26 (1964)] || vlooien
III-4-2
|
32902 |
vloeistof in de slijpbus |
edik:
(j)iɛk (Q077p Hoeselt)
|
Behalve in water, of ook urine (in L 371 opgegeven), werd de wetsteen vaak in azijn bewaard, om de vettigheid van de grond en van het slijpsel van de zeis of de zicht te houden; vaak werd de azijn dan aangelengd met water; dit geldt voor: azijn L 370, 419, Q9; edik Q 240, 152, 157a, 160, 161, 164, 166, Q 84, Q 155, 162, 163, 168, 168a, 182, 241, Q89; eetje Q 10, 171, 175, 423, 424, Q 8, 9, L 420, Q6. Soms stak men wat stro in de slijpbus opdat de steen dan wat steviger erin bleef zitten en niet onder het maaien uit de slijpbus viel. Voor P 176 en 220 werd nog opgegeven dat men op de steen spuwde. Naast de hieronder als lemma verwerkte opgaven voor "azijn" werd over de gewoonte om azijn te gebruiken nog gewag gemaakt in de plaatsen L 270, 291, 326, 425, 427, Q 7, 33, 34, 35, 93, 96, 99, 99*, 111*, 0112, 112a, 117a, 119, 163, 170, 178, 193, 197, 197a en 204a. [JG 1b, add.]
I-3
|
21784 |
vloek |
vloek:
vloek (Q077p Hoeselt),
vlôek (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
een uitdrukking die een verwensing, vooral een godslastering behelst [vloek, kneerp] [N 85 (1981)] || een vloek [hiemmeltsakker] [N 96D (1989)] || Een vloek [hiemmeltsakker]. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
21395 |
vloeken |
vloeken:
vloeke (Q077p Hoeselt),
vlôekkë (Q077p Hoeselt, ...
Q077p Hoeselt)
|
godslasterende woorden uitspreken [vloeken, parlesanten, godverren, nonnen, sjamfoeteren, bidden, sakken] [N 85 (1981)] || vloeken [N 96D (1989)] || Vloeken. [N 96D (1989)]
III-3-1, III-3-3
|
23962 |
vloekje |
vloekje:
vlukskë (Q077p Hoeselt)
|
Een vloekje [vluukse]. [N 96D (1989)]
III-3-3
|
19702 |
vloertegel |
tichel:
tyxəl (Q077p Hoeselt)
|
een grote rode of blauwe vloertegel [N 05A (1964)]
III-2-1
|
17937 |
vlug lopen |
hel lopen:
hel lope (Q077p Hoeselt),
koersen:
koerse (Q077p Hoeselt),
rap lopen:
rap lope (Q077p Hoeselt)
|
Snel lopen (rennen, koersen, vegen). [N 109 (2001)]
III-1-2
|
18217 |
vod |
vod:
vot (Q077p Hoeselt)
|
versleten stuk doek of stof [vod, bul, tod, slet] [N 86 (1981)]
III-1-3
|
33229 |
voederbieten |
bieten:
bētǝ (Q077p Hoeselt),
voederbieten:
vui̯ǝr[bieten] (Q077p Hoeselt)
|
Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.]
I-5
|