19517 |
botervlootje |
boterpot:
boͅtərpoͅt (Q077p Hoeselt),
boterschotel:
v
boͅtəršøͅtəl (Q077p Hoeselt),
botertelloortje:
o
boͅtərtløͅrkə (Q077p Hoeselt)
|
botervlootje [N 20 (zj)]
III-2-1
|
32948 |
botteriken |
haletten:
ha`lętǝ(n) (Q077p Hoeselt),
ledders:
lē̜dǝrs (Q077p Hoeselt)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
20527 |
bouillon |
bouillon:
bôeljong (Q077p Hoeselt)
|
bouillon (soep)
III-2-3
|
29961 |
bouwemmer |
tob:
top (Q077p Hoeselt)
|
Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.]
II-9
|
33644 |
bouwland |
akker:
akǝr (Q077p Hoeselt),
land:
lānt (Q077p Hoeselt),
veld:
fɛ̄ljt (Q077p Hoeselt),
vē̜.lt (Q077p Hoeselt),
vɛlt (Q077p Hoeselt)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
32729 |
bouwvoor |
akkergrond:
akǝrgrǫnt (Q077p Hoeselt),
bouwlaag:
bōlǭx (Q077p Hoeselt)
|
De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d]
I-1
|
17639 |
bovendeel van de rug |
kroef:
kroef (Q077p Hoeselt),
nek:
nak (Q077p Hoeselt)
|
Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)]
III-1-1
|
24719 |
boveneinde van de stam |
top:
toep (Q077p Hoeselt)
|
Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)]
III-4-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bwǫvǝlex (Q077p Hoeselt),
overlicht:
ø̜̄jvǝrlixt (Q077p Hoeselt)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
17618 |
bovenlip |
bovenlip:
bwovvëlip (Q077p Hoeselt),
bwŏve lip (Q077p Hoeselt)
|
Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)]
III-1-1
|