e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
botervlootje boterpot: boͅtərpoͅt (Hoeselt), boterschotel: v  boͅtəršøͅtəl (Hoeselt), botertelloortje: o  boͅtərtløͅrkə (Hoeselt) botervlootje [N 20 (zj)] III-2-1
botteriken haletten: ha`lętǝ(n) (Hoeselt), ledders: lē̜dǝrs (Hoeselt) De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.] I-3
bouillon bouillon: bôeljong (Hoeselt) bouillon (soep) III-2-3
bouwemmer tob: top (Hoeselt) Houten of metalen, tegenwoordig ook van kunststof vervaardigde emmer die door de metselaars wordt gebruikt om er water, mortel, enz. in te doen. [N 30, 23b; monogr.] II-9
bouwland akker: akǝr (Hoeselt), land: lānt (Hoeselt), veld: fɛ̄ljt (Hoeselt), vē̜.lt (Hoeselt), vɛlt (Hoeselt) Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.] I-8
bouwvoor akkergrond: akǝrgrǫnt (Hoeselt), bouwlaag: bōlǭx (Hoeselt) De bouwvoor of teellaag van akker- en tuingrond is de door regelmatig ploegen of spitten en bemesten vruchtbaar gemaakte humusrijke bovenlaag, waarin de gewassen wortel schieten. De dikte van deze laag komt overeen met de diepte van de geploegde of gespitte zaaivoor. Van de opgesomde termen zijn er sommige ook toepasselijk op een bepaalde (goede) grondsoort of op vruchtbare grond in het algemeen. [N 27, 26a + b; N 11A, 129f + 137a; A 47, 4d] I-1
bovendeel van de rug kroef: kroef (Hoeselt), nek: nak (Hoeselt) Bovendeel van de rug (poekel, kraomenak, kriemer, rug?, nak?) [N 109 (2001)] III-1-1
boveneinde van de stam top: toep (Hoeselt) Het dunne uiteinde van de stam, bovenaan (top, kop, topeind). [N 82 (1981)] III-4-3
bovenlicht bovenlicht: bwǫvǝlex (Hoeselt), overlicht: ø̜̄jvǝrlixt (Hoeselt) Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.] II-9
bovenlip bovenlip: bwovvëlip (Hoeselt), bwŏve lip (Hoeselt) Bovenlip (bovenlip, bovenste lip) [N 106 (2001)] III-1-1