e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
broeder broeder: broedër (Hoeselt) Een lager lid van een kloosterorde die geen kerkelijke wijding bezit, broeder [bruur, broeder]. [N 96D (1989)] III-3-3
broeder-onderwijzer broeder: broedër (Hoeselt) Een broeder onderwijzer, frater [fra, sjefra]. [N 96D (1989)] III-3-3
broederschap van de heilige kindsheid heilige kindsheid: hèllëgë kindsheid (Hoeselt) De broederschap van kinderen die als doel had de heidense kinderen, vooral die in China, op te voeden, Broederschap der H. Kindsheid [Hèllige Kinsheid]. [N 96D (1989)] III-3-3
broedhen broedhen: brȳhin (Hoeselt) Kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [N 19, 59; JG 1a, 1b, 1c, 2c; monogr.] I-12
broedse kip die men niet wil laten broeden broedhen: brȳhen (Hoeselt) [N 19, 43b] I-12
broek broek: brok (Hoeselt), kontriem: kǫntrīm (Hoeselt) De horizontale riem van het achterhaam die om de billen van het paard loopt. [JG 1a, 1b, 2b; N 13, 75; monogr.] I-10
broek met split gaarbroek: [sic]  y(3)ojərbruk (Hoeselt) broek met een split aan de voorkant [fluitjesbroek] [N 23 (1964)] III-1-3
broek, veren aan de poten scharen: sjêre (Hoeselt) veren aan de poten van een vogel (scherkes) [N 83 (1981)] III-4-1
broek: algemeen broek: broek (Hoeselt, ... ), broek (ABN) (Hoeselt), bruk (Hoeselt, ... ) broek [ZND 22 (1936)] || broek (kledingstuk voor mannen) [ZND 16 (1934)] || broek in het algemeen [boks, sjmeek, brits] [N 23 (1964)] || Broek. Hoe is de juiste uitspraak van het woord broek (kledingstuk) ? [ZND 47 (1950)] III-1-3
broekkettingen ketteltjes van de achterhaam: ketǝlkǝs ˲van dǝn atǝrhǭm (Hoeselt) Kettingen waarmee de broek van het achterhaam aan de berries is vastgemaakt. [N 13, 79] I-10