e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
dameshoed? hoed: hut (Hoeselt) dameshoed [N 25 (1964)] III-1-3
dameskous? hoos: wozze (Hoeselt) Vrouwenkousen [kousen, hosen] [N 114 (2002)] III-1-3
dameslaars bottine: bottine (Hoeselt) vrouwenlaars [stevelet] [N 24 (1964)] III-1-3
damesmantel mantel: māntəl (Hoeselt, ... ) damesmantel; inventarisatie huidige uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] || damesmantel; inventarisatie vero uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
dampen paffen: paffe (Hoeselt), paffë (Hoeselt) met lange trekken roken || paffen; Hoe noemt U: Op een hoorbare manier roken; geweldig veel roken (paffen, plotsen) [N 80 (1980)] III-2-3
dar eer: ę̄r (Hoeselt) Het mannelijk dier in het bijenvolk. De dar is geboren uit een onbevruchte eicel. In de bijenwoning doet hij niets anders dan eten. Zijn enige functie is het helpen warm houden van het broed door zijn aanwezigheid. Onmisbaar zijn de darren voor de bevruchting van de jonge koningin. Na de paring sterft de dar. De darren worden in mei of vlak daarna geboren. Als het bijenjaar ten einde spoedt, in augustus of september, worden de darren verdreven door de werksters en sterven zij. De dar heeft geen angel. Voor het woorddeel (-bij) leest men de woordtypen bij/bie en bien. In welke plaatsen deze woordtypen respectievelijk voorkomen, ziet men in het lemma Bij. Voor de fonetische documentatie ervan wordt ook verwezen naar het lemma Bij. [N 63, 12c; S 3; L 1a-m; JG 1a + 1b; JG 2b-5, 2; R 3, 42; A 9, 2; Ge 37, 2; monogr.] II-6
dartsblok pikblok: pikblok (Hoeselt) Dartsbord. III-3-2
das, sjaal sjerp: šerəp (Hoeselt) das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)] III-1-3
dasspeld kravattenspang (<fr.): krəvatəspaŋ (Hoeselt) dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)] III-1-3
dauw dauw: dao  dō (Hoeselt), do (op en neergaande beweging in tegenstelling met de muzieknoot: één beweging)  do (Hoeselt) dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)] III-4-4