23550 |
de mis dienen |
de mis dienen:
de mès diene (Q077p Hoeselt),
de mès dienə (Q077p Hoeselt)
|
De mis dienen [diene, de mès deene?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23519 |
de mis doen |
de mis doen:
de mès doen (Q077p Hoeselt),
də mès doen (Q077p Hoeselt)
|
De mis doen, opdragen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23686 |
de missie preken |
de missie (<fr.) preken:
de misse prékke (Q077p Hoeselt),
də missie prjèkkə (Q077p Hoeselt)
|
De missie preken. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23694 |
de portiuncula-aflaat verdienen |
portiunculen:
persjankĕle (Q077p Hoeselt),
pərsjonkələ (Q077p Hoeselt)
|
De kerk in- en uitgaan bij het bidden van de toties-qoties-aflaat. Dat kon men doen: a)op het Portiuncula-feest, b)op het feest van O.L. Vrouw van de Rozenkrans (7 oktober) en c)in de namiddag en avond van Allerheiligen en op de dag van Allerzielen. [pars [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23723 |
de rozenkrans bidden bij een overledene |
rozenkrans beden:
də rozəkrans bèèn (Q077p Hoeselt)
|
De Rozenkrans (= 3 Rozenhoedjes) bidden bij een overledene. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34273 |
de stal uitmesten |
uitmesten:
ǫu̯ǝ.tmęsǝ (Q077p Hoeselt),
ǫu̯ǝ.tmęsǝn (Q077p Hoeselt)
|
De stal of mestgoot van mest ontdoen. Objecten "stal", "mestgoot" en "mest" zijn niet gedocumenteerd. [N 11, 14; N 5A II, 50a; A 9, 26; JG 1a, 1b, 1c, 1d, 2c; monogr.]
I-11
|
34626 |
de stortkar doen achteroverslaan |
opkippen:
ǫpkipǝ (Q077p Hoeselt)
|
De kipbare bak van de stortkar doen kippen om de lading te lossen. Dit lemma vormt een aanvulling op het lemma kippen, storten in wld I.10. De kaart combineert de opgaven uit beide lemmata. [N 17, 88]
I-13
|
18062 |
de stuipen hebben |
convulsies hebben:
konvulzjes heubbe (Q077p Hoeselt)
|
stuipen: De stuipen hebben: een aanval van stuipen hebben (spinneweven, spinnevoeten, stuiptrekken, in de gaven liggen). [N 84 (1981)]
III-1-2
|
19859 |
de tafel dekken |
dekken:
dekke (Q077p Hoeselt)
|
tafel dekken; Hoe noemt U: De tafel dekken (rechten dekken) [N 80 (1980)]
III-2-1
|
24036 |
de toog aankrijgen |
gekleed worden:
gëklèd (Q077p Hoeselt)
|
De toog/het habijt aankrijgen, gekleed worden. [N 96D (1989)]
III-3-3
|