19640 |
de was blauwen |
blauwselen:
bloosele (Q077p Hoeselt)
|
blauwen [ZND 08 (1925)]
III-2-1
|
19440 |
de was mangelen |
wringen:
vrénge (Q077p Hoeselt)
|
De was glad maken d.m.v. een mangel (mangelen, wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19437 |
de was spoelen |
spoelen:
spūle (Q077p Hoeselt)
|
Zeep verwijderen uit kledingstukken door ze heen en weer te bewegen in een vloeistof (spoelen, plodderen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
19438 |
de was wringen |
uitwringen:
awt vrénge (Q077p Hoeselt)
|
Het water uit wasgoed drijven (wringen) [N 79 (1979)]
III-2-1
|
34344 |
de zeug naar de beer brengen |
drijven:
drɛi̯.vǝ (Q077p Hoeselt)
|
De zeug laten dekken door de beer, het mannelijk varken. [N 19, 30; JG 1a, 1b, 2c; N 76, add.; monogr.]
I-12
|
20808 |
deeg |
deeg:
deeg (Q077p Hoeselt),
dēg (Q077p Hoeselt)
|
zij kneedt het deeg [ZND 22 (1936)]
III-2-3
|
18910 |
degelijk |
secuur:
sekûr (Q077p Hoeselt)
|
degelijk te werk gaand zodat men erop kan vertrouwen [tedeeg, grondig] [N 85 (1981)]
III-1-4
|
34060 |
dekbare vaars |
vaars:
vi̯ǫs (Q077p Hoeselt)
|
Vrouwelijk kalf dat de eerste tochtigheidsverschijnselen vertoont. [N 3A, 21]
I-11
|
19396 |
deken |
deken:
dêkë (Q077p Hoeselt),
sarge:
sodde (Q077p Hoeselt)
|
Een deken, een geestelijke die belast is met het toezicht over enige parochies [däken]. [N 96D (1989)] || Rechthoekig vaak wollen kleed boven het laken op het bed dat dient als beschutting tegen de kou (sargie, deken) [N 79 (1979)]
III-2-1, III-3-3
|
24076 |
dekenaat |
dekenaat (<fr.):
dèkkënôot (Q077p Hoeselt)
|
Een dekenaat. [N 96D (1989)]
III-3-3
|