e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
donkerbruine koe vale: vǫl (Hoeselt) Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 131a] I-11
donkere metten metten: de mètte (Hoeselt) De donkere Metten op wo./do./vr. in de Goede Week [duustere Mette]. [N 96C (1989)] III-3-3
dons, nestveren dons: dons (Hoeselt) het haar van jonge vogels die nog geen veren hebben (stapveren, duivelshaar, paddehaar) [N 83 (1981)] III-4-1
dood (adj. schertsend bedoeld de hoek om: znd 23, 022b;  den hoek èm (Hoeselt), es den hoek om (Hoeselt), heeft de pijp aan ma(a)rten gegeven: znd 23, 022b;  jie de pijp a͂n matte gegeve (Hoeselt), jīē de pijp aan matte gegeve (Hoeselt), is alweer van de wereld af: znd 23, 022b;  ies alwier van de wert aof (Hoeselt), naar het pieringenland: znd 23, 022b;  nao het pieringelaand (Hoeselt) dood; schertsende uitdrukking die hiervoor gebruikt wordt [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (adj.) dood: znd 23, 022a;doot  dood (Hoeselt) dood; hij is - [ZND 23 (1937)] III-2-2
dood (bn.) dood: dóót (Hoeselt) dood; ¯t kindje was - eer (dat) ze ¯t konden dopen [RND] III-2-2
dood (zn.) dood: doot (Hoeselt) de toestand die intreedt bij het eindigen van het leven [dood, overlijden, versterf, verscheiden, einde] [N 86 (1981)] III-2-2
doodskist doodskist: dùdskis (Hoeselt, ... ) de doodskist [N 96D (1989)] || De doodskist. [N 96D (1989)] III-2-2, III-3-3
doodskleed doodshemd: Een zijden schijnhemd: half hemd met mouwen, in de hals toegebonden.  døtshimme (Hoeselt), linnen stof: linnə stoͅf (Hoeselt), plastic zak: plastikkə zak (Hoeselt) bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (thans inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || bekleding van de overledene, wanneer hij in de doodkist wordt gelegd (vroeger inventarisatie; betekenis/uitspraak [N 23 (1964)] || kleding waarmee overledene wordt bekleed [N 23 (1964)] III-2-2
doodsklok doodsklok: dödsklok (Hoeselt, ... ), dùtsklok (Hoeselt) De klok die geluid wordt na het overlijden en/of bij de begrafenis van iemand [dôdsklok, dódsklok, dödsklok, doeëdsklok?]. [N 96A (1989)] III-3-3