e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Hoeselt

Overzicht

Gevonden: 5126
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
druilerig en koud weer miezerig (weer): miezerig  mizerəx (Hoeselt), mistig (weer): misteg weeir (Hoeselt), moisteg (Hoeselt), nat (weer): noat wêr (Hoeselt), regenachtig (weer): rengerêtich (Hoeselt), smodderweer: smoder weèr  smoͅdər wēͅr (Hoeselt), vochtig (weer): vochtich (Hoeselt) druilerig weer [moezerig, monketig] [N 22 (1963)] || kil [ZND 27 (1938)] || kil weer [ZND 27 (1938)] || nat weer [versigheid] [N 81 (1980)] || nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || regenachtig, gezegd van het weer [ruizerig] [N 81 (1980)] III-4-4
druk heen en weer lopen portiunculen: persjonkĕle (Hoeselt) Bedrijvig heen en weer lopen (rondridderen, -rennen, rettereren). [N 109 (2001)] III-1-2
drukken duwen: dawwe (Hoeselt) Drukken: iets aan een wegende of stuwende kracht onderwerpen (drukken, prangelen, priegelen). [N 84 (1981)] III-1-2
drukte maken ambras maken: ambras moake (Hoeselt) drukte maken, veel moeite doen meestal op luidruchtige wijze [omstand maken, spatsen maken, statie maken] [N 85 (1981)] III-1-4
druppel drup: dreup (Hoeselt, ... ), drup (Hoeselt, ... ), drəp (Hoeselt, ... ) druppel (water) [ZND 01 (1922)], [ZND 23 (1937)] || een afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje [drup, druppel, droppel, drop] [N 91 (1982)] III-4-4
druppen, druppelen druipen: dreupe (Hoeselt), dreuppe (Hoeselt), kruipen: kraupe (Hoeselt), kroupe (Hoeselt) druppen (door het dak druipen, regenen) [ZND 23 (1937)] || druppen (door het dak regenen) [ZND 01 (1922)] III-4-4
dubbel gezwad dobbel gezwad: dǫbǝl [gezwad] (Hoeselt) De dubbele reep gras die ontstaat als men eenmaal heen maait, omdraait, en vlak daarnaast weer eenmaal terug over het veld maait, zodat er twee regels gemaaid gras tegen elkaar aan komen liggen. Zie voor de fonetische documentatie van de woorden tussen vierkante haken het lemma ''gezwad, regel gemaaid gras''. [N 14, 94] I-3
dubbele pik pioche: pjos (Hoeselt) Houwwerktuig met korte steel en twee in een punt uitlopende armen. Zie ook afb. 14b. [N 30, 19b; monogr.] II-9
dubbele toegangspoort van een gesloten erf poort: [poort] (Hoeselt) De uit twee helften bestaande poort, die toegang geeft tot een door het woonhuis en de bedrijfsgebouwen omgeven binnenplaats. Zie ook het lemma "schuurpoort" (3.1.2). Zie voor de fonetische documentatie van het woord (poort) het lemma "poort" (4.1.1). Zie ook afbeelding 18 bij het lemma "poort" (4.1.1). [N 5A, 77b; monogr.] I-6
dubbeltje dubbeltje: ps. omgespeld volgens Frings.  dybəltšə (Hoeselt) dubbeltje, een ~ [N 21 (1963)] III-3-1