e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1883
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
mannenkleren mansluikleren: manslukléijər (Holtum) mannenkleren [t mansdinge] [N 23 (1964)] III-1-3
mantelpak mantelpak: mantjəlpak (Holtum) mantelpak, uit jas en rok bestaand dameskostuum [N 23 (1964)] III-1-3
manziek heet: heit (Holtum), loops: Gemeen.  luipsj (Holtum) manziek [heet] [N 10C (zj)] III-2-2
maria-altaar maria-altaar: maria-altaar (Holtum), maria-eltjer (Holtum) Het (zij)altaar dat toegewijd is aan O.L. Vrouw en waarop of waarboven haar beeltenis prijkt [Maria-altaar]. [N 96A (1989)] III-3-3
mariabeeld beeld van de moeder gods: beeld van de mooder goads (Holtum), mariabeeld: mariabeeld (Holtum), moedergods: moder goads (Holtum), mooder gods (Holtum) Een beeld van Maria met of zonder het kind Jezus op de arm. [N 96B (1989)] || Een beeld van Maria, de moeder van Jezus [Moeder Gods, Moeder Godes, Lievevrouwenbeeld, Mariabeeld?]. [N 96A (1989)] III-3-3
marialied marialiedje: marialeedje (Holtum, ... ) Een Marialied. [N 96B (1989)] III-3-3
mariascapulier scapulier van de moeder gods: sjabbeleer van de mooder goads (Holtum) Een Maria-scapulier (Marias livrei?). [N 96B (1989)] III-3-3
marmeren beeld beeld: e marmere beeəlt (Holtum), marmere beeldj (Holtum), ə marmerə beeəlt (Holtum) Marmeren beeld. [N 06 (1960)] III-3-2
masturberen (-) aftrekken: zich eine aaftrekke (Holtum), zich een aftrekken: zich eine aaftrekke (Holtum) onanie plegen, zichzelf bevlekken [zn eige aftrekke, afspelen] [N 10c (1961)], [N 10C (zj)] III-2-2
mathaak pikhaak: pekhǭk (Holtum) Doorgaans licht gebogen ijzeren tand aan een houten steel, die bij het maaien met de zicht gebruikt wordt om het graan bij het eigenlijke inkappen op te tillen en om het afgeslagen graan bij elkaar te trekken. In de volgende plaatsen geen specifieke benaming bekend: L 316, 317, 355, 356, 358, 363, 365, 366, 368, 413. Voor de fonetische documentatie van het woorddeel [zicht]- zie het lemma ''zicht'' (4.3.1). Vergelijk ook de betekeniskaart 30 bij het lemma ''zicht'' (4.3.1) voor de geografische uitbreiding van pik in de betekenis "zicht" naast die van pik in de betekenis "mathaak". Zie afbeelding 5. [N 18, 72 en 73; JG 1a, 1b, 2c; A 14, 10; L 45, 10; R 3, 66; Gwn 7, 5; monogr.; add. uit N 11, 88; N 15, 16c en 16g; A 4, 28; A 23, 16.2; L 20, 28; Lu 1, 16.2] I-4