e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L426z plaats=Holtum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
naar de mis gaan mis horen: mes höre (Holtum, ... ) De mis bijwonen, de mis horen [mès huëre, mès bèèje?]. [N 96B (1989)] III-3-3
nabidden nabeden: naobèje (Holtum), noabeeje (Holtum) Nabidden, d.w.z. antwoorden bij het bidden, de tweede helft van een gebed bidden. [N 96B (1989)] III-3-3
nageboorte nageboorte: naogebaorte (Holtum) menselijke nageboorte [N 10C (zj)] III-2-2
nageboorte van de koe rein: rɛi̯n (Holtum) [N 3A, 57a; JG 1a, 1b; A 33, 19b; monogr.] I-11
nagras, tweede hooioogst groe(n)maad: grōmǝnt (Holtum) De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.] I-3
nerf van de weide zode: zōi̯ (Holtum) Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.] I-3
neus (spotnamen) snuit: sjnoet (Holtum), voorgevel: veurgeevel (Holtum) neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] III-1-1
neusgaten neusgaten: nāāsgāter (Holtum) neus: neusgaten [N 10 (1961)] III-1-1
neusklem naasscheer: nāssxēr (Holtum) Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d] I-11
neusring bril: brel (Holtum), varkensbril: vɛrkǝsbrel (Holtum) Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.] I-12