20647 |
slappe koffie |
slares:
Syst. WBD
sjlares (L426z Holtum)
|
Slappe koffie (lierie, loerie, zwadder, zwoelie, poelie, poelespaat, poelieprats, laarie, paalie, pèùjt, merriezèèjk?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
25152 |
slecht weer, hondenweer |
hondsweer:
en hondsj wéér (L426z Holtum)
|
slecht weer [hondewaer] [N 07 (1961)]
III-4-4
|
32811 |
sleepcultivator, veertandeg |
cultivator:
[cultivator] (L426z Holtum)
|
Bedoeld wordt het cultivatortype van afb. 79. Voor (delen van) varianten in de (...)-vorm zij verwezen naar het vorige lemma. In het lemma ''eg'' vindt men ''eg'' en ''eg'' geduid. [JG 1a + 1b; N 11, 78b; N 11A, 150b; N J, 10]
I-2
|
34294 |
sleephout |
tuierhout:
tȳrhǫu̯t (L426z Holtum)
|
Hout waaraan het tuiertouw of de tuierketting is bevestigd. Door dit slepend stuk hout voorkomt men dat koe of geit verstrikt raken in het touw of de ketting of dat zij bij de tuierpaal komen. [N 3A, 14h; N 14, 73b; JG 1c, 2c; monogr.]
I-11
|
17930 |
slenteren |
slenteren:
sjlentjere (L426z Holtum, ...
L426z Holtum,
L426z Holtum),
Ook: sjlintjere.
sjlentjere (L426z Holtum, ...
L426z Holtum),
trampelen:
trampele (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
lopen, gaan; inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 10 (1961)] || lopen: slenterend lopen [schaffele, banzele, gengele, schuupe] [N 10 (1961)] || lopen: zonder doel rondlopen (over straat) [vendele, zwaddere, rakke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17899 |
slepen |
slepen:
šlęi̯pǝ (L426z Holtum),
villen:
velǝ (L426z Holtum)
|
De in dit lemma bijeengebrachte termen betreffen het bewerken van de akker met een sleep, om de grond gelijk te trekken, aardkluiten te verbrijzelen of fijn zaad in de grond te werken, alsmede het slepen van weiland, om mestplakken en molshopen te verbreiden en/of gestrooide mest over de grasmat uit te strijken. Hoe de hieronder voorkomende vormen ''eg'' + ''eg'' en ''eggen'' + ''eggen'' verstaan moeten worden, is aangegeven in de lemmata ''eg'' en ''eggen''. [JG 1a + 1b + 1c; N 11, 81 + 85; N 11A, 173c + 180; S 33; L 6, 66; div.; monogr.]
I-2
|
24535 |
sleutelbloem |
kerkensleutel:
-
kirkəsjloe:təl (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
sleutelbloem, gekweekt (Primula) [DC 24 (1953)] || sleutelbloem, wild [DC 24 (1953)]
III-4-3
|
22469 |
sliepuit |
sliepuit:
sjliep oet, enz. (L426z Holtum)
|
uitsliepen: inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 07 (1961)]
III-3-2
|
34180 |
slijm bij de nageboorte |
slover:
slūvǝr (L426z Holtum)
|
Kleverige slijm bij de nageboorte. [N 3A, 57b]
I-11
|
34163 |
slijmblaas |
slijm:
slīm (L426z Holtum)
|
Gelei-achtige afscheiding uit de schede vóór het kalven. [N 3A, 37]
I-11
|