32955 |
nagras, tweede hooioogst |
groe(n)maad:
grōmǝnt (L426z Holtum)
|
De opbrengst van de tweede maal dat er gehooid wordt, doorgaans eind augustus; zie de algemene toelichting bij deze paragraaf (''nagras''). [N 14, 128b, JG 1a, 1b en 2b; A 4, 26a; A GV, 2Gr.; L B2, 345; L 5, 8; L 14, 15; Gwn 7, 10; Wi 58; S 25; monogr.]
I-3
|
32853 |
nerf van de weide |
zode:
zōi̯ (L426z Holtum)
|
Begroeide bovenlaag van wei- of hooiland; grasmat, graslaag. Zie ook de lemma''s ''nerf van de akker'' en ''groes'', ''met gras begroeide grond'' in de aflevering over de Landerijen. Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) ''gras'' het lemma ''gras''. [N 14, 51; N 18, 12 add.; monogr.]
I-3
|
17609 |
neus (spotnamen) |
snuit:
sjnoet (L426z Holtum),
voorgevel:
veurgeevel (L426z Holtum)
|
neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
nāāsgāter (L426z Holtum)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
naasscheer:
nāssxēr (L426z Holtum)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
34370 |
neusring |
bril:
brel (L426z Holtum),
varkensbril:
vɛrkǝsbrel (L426z Holtum)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L426z Holtum)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34208 |
nierbekkenontsteking |
dresen:
drēsǝ (L426z Holtum)
|
Een aandoening van de pisbuis, vervolgens van de blaas en van een van de pisleiders en tenslotte van het nierbekken. De kwaal komt bijna uitsluitend bij het vrouwelijk dier voor. De dieren hebben minder eetlust, herkauwen weinig, vermageren, hebben een droge en stugge huid. Ze urineren telkens in kleine hoeveelheden. De oorzaak is een bepaalde smetstof. Zie ook het lemma ''chronische nier- en nierbekkenontsteking'' in wbd I.3, blz. 486. [N 3A, 94; N 52, 29; A 48A, 43]
I-11
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhawǝ (L426z Holtum)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
leeg:
lē̜x (L426z Holtum),
mans:
mau̯ws (L426z Holtum)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|