e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Holtum

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
sneeuwbui sneeuwbui: sneeuwbui (Holtum) sneeuwbui, sneeuwvlaag [sneeuwvlei] [N 22 (1963)] III-4-4
sneeuwx sneeuw: sneeuw (Holtum) sneeuw [schimmel] [N 22 (1963)] III-4-4
snijwonde snits: *WNT [afl. van snit ?, rk]  enne sjneets (Holtum) snee in de vinger [N 07 (1961)] III-1-2
snikken snakken: sjnakke (Holtum) snikken [snoffe] [N 10 (1961)] III-1-4
snoer karwats: karǝwatš (Holtum), smikkesnoer: šmekǝšnōr (Holtum) Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.] I-10
snot snot: šnot (Holtum) Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.] I-12
snotneus snotterbel: sjnooterbel (Holtum), snooterbel (Holtum) snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)] III-1-4
snottebel snotterbel: sjnootərbel (Holtum) neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)] III-1-2
snuit snuit: sjnoet (Holtum), snūt (Holtum), šnūt (Holtum) [N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] I-12, III-1-1
snurken snurken: sjnorke (Holtum) snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)] III-1-2