id | Begrip | Trefwoord: dialectopgave (plaats) | Omschrijving |
---|---|---|---|
32944 | vregelstok | vregelstek: vręi̯ǝlštęk (Holtum) | De stok waarmee de vregelpaal wordt aangedraaid of waarmee het bindtouw als een knevel kan worden aangespannen; zie de toelichting en de afbeelding bij het lemma ''vregelpaal''. Voor enkele opgaven is niet vast te stellen of de lange vregelpaal of de korte vregelstok is bedoeld; ze staan achterin het lemma bijeen. [N 17, 14c; JG 1d, 2c; add. uit N 17, 140; monogr.] I-3 |
25203 | vriesweer | het vriest hel: ⁄t vrus heil (Holtum) | vriezend weer, koud en droog [N 22 (1963)] III-4-4 |
25200 | vriezenx | hel vriezen: heil vriezen (Holtum) | vorst, het vriezen [gevreur] [N 22 (1963)] III-4-4 |
23276 | vroegmis | vroegmis: vreugmès (Holtum), vreumes (Holtum) | De vroegmis [vreugmès, vreumes, vroemes?]. [N 96B (1989)] III-3-3 |
17714 | vrouwelijk geslachtsdeel | kut: Gewoon. kut (Holtum), pruim: Schertsend. proem (Holtum), prut: Gemeen. prut (Holtum), spleet: sjpleet (Holtum) | [N 10c (1961)] III-1-1 |
34450 | vrouwelijk jong van de geit | germ: germ (Holtum) | [N 19, 71c; N 19, 71a; N 77, 77; N 77, 75; Vld.; A 9, 21; N C, Q 111 add.] I-12 |
34059 | vrouwelijk kalf | vaarsje: vē̜skǝ (Holtum) | [N 3A, 20; N C, 7b; JG 1a, 1b; A 9, 17b; Gwn V, 5b; monogr.] I-11 |
34477 | vrouwelijk kuiken | pul: pøl (Holtum), pø̜l (Holtum) | [N 19, 41a; monogr.] I-12 |
34064 | vrouwelijk rund dat voor de eerste keer drachtig is | eerste vaars: ēstǝ vē̜s (Holtum), vaars: vē̜s (Holtum) | [N C, 9e en 10a; JG 1a, 1b; add. uit N 3A, 14a, 20 en 22] I-11 |
34473 | vrouwelijke kip | hoen: hōn (Holtum) | De hen is het wijfje van het tamme huishoen. [N 19, 37; Wi 13; Wi 14; Wi 17; NE II, 10; Gwn 5, 14; A 11, 1c; A6, 1b; L 6, 20a; L 22, 22; L 28, 35; L 42, 5; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; JG 1a, 1b; S 14; L 1a-m; Vld.; monogr.] I-12 |