26688 |
zwengel van de handmolen |
steekijzer:
stēk˱ęjzǝr (L0426 Holtum)
|
De zwengel in de vorm van een booromslag, eventueel voorzien van een houten handvat, waarmee men de bovenste molensteen van de van een maalstoel voorziene handmolen kan laten draaien; ook de zwengel van de eenvoudige handmolen. [N D, 15]
II-3
|
26689 |
zwengelhandvat |
kruk:
krø̜k (L0426 Holtum)
|
Een handvat in de vorm van een horizontaal liggend balkje met handgreep waardoorheen de zwengel van de handmolen (in de vorm van een booromslag) loopt. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛzwengel van de handmolenɛ.' [N D, 16]
II-3
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
warshout:
wē̜rshǫu̯t (L426z Holtum)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18005 |
zweten |
zweten:
zjweite (L426z Holtum)
|
zweten [N 10a (1961)]
III-1-2
|
21113 |
zwoord |
zwaard:
zjwaas (L426z Holtum),
Syst. WBD
zjwaas (L426z Holtum)
|
De zwoord, van het spek (zwaart, zwaort?) [N 16 (1962)] || zwoerd (van spek) [N 07 (1961)]
III-2-3
|
21456 |
één frank |
frank:
frang (L426z Holtum)
|
1 franc, een ~ (wit metaal) [N 21 (1963)]
III-3-1
|