32592 |
een riek mest |
riek (mest):
rēk (L426z Holtum)
|
Een riek mest is de hoeveelheid mest die men in één keer met de riek kan opnemen. Die hoeveelheid is kleiner naarmate de mest meer verteerd is en daardoor gemakkelijker uiteenvalt. Van de termen die in dit lemma voorkomen, zijn er sommige (ook) van toepassing op een brok of klont mest: een aaneenklevende, weke massa goed verteerde mest. [N M, 12a; JG 1a + 1b + 2c; N 11A, 14; monogr.]
I-1
|
23699 |
een rozenhoedje bidden |
rozenkrans beden:
de roazekrans bèje (L426z Holtum),
rozekrans beeje (L426z Holtum)
|
Een Rozenhoedje bidden [de roozekrans bèèje, ziech der roeëzekrans beëne?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32603 |
een stuk grond enten |
enten:
ɛntǝ (L426z Holtum)
|
Enten is het bestrooien van een akker of een pas ontgonnen stuk (heide)grond met aarde van een akker waarop het te telen gewas al eerder heeft gestaan. De entaarde is van goede kwaliteit. De geënte akker wordt meer geschikt voor het te telen gewas. Meestal gaat het om stikstofbindende planten als lupine (L 270, Q 2), klaver (Q 2), lucerne (Q 187a) en serradella (L 115, 192a), in het algemeen dus vlinderbloemigen (L 163, 248, 266, 294, Q 97). Termen als enten, inenten veronderstellen "een akker", "een stuk land" e.d. als object. [N 11, 25; N 11A, 33]
I-1
|
18077 |
een verkoudheid hebben |
de hoest hebben:
Ook bij de kippen.
ich höb də ouosj (L426z Holtum),
een kou in de huid hebben:
ich höb ein kauw in də hōēt (L426z Holtum)
|
Verkoudheid. Op welke wijze wordt dit gewoonlijk uitgedrukt? B.v. Ik ben ~ [DC 27 (1955)]
III-1-2
|
33183 |
een voor overslaan |
teugvoor:
tø̄gvōr (L426z Holtum)
|
Bij het poten van aardappelen achter de ploeg een voor overslaan. Bij bijwoordelijke uitdrukkingen moet steeds het werkwoord voor "poten": ɛpoten, plantenɛ of ɛzettenɛ, worden toegevoegd; zie daartoe het lemma Poten. ɛTeugɛ in ɛteugvoorɛ is een afleiding van ɛtieënɛ "trekken". [N M, 19; monogr.]
I-5
|
32707 |
een weide scheuren |
akkeren:
[akkeren] (L426z Holtum),
belken:
[belken] (L426z Holtum)
|
Een weide scheuren is het omploegen van weiland, vooral om het daarna als akkerland te gebruiken. Voor (delen van) varianten die hieronder in de [... [JG 1a + 1b + 1c + 1d; N 11, 42a + b + c; N 11A, 114 + 115a + b; monogr.]
I-1
|
17709 |
een wind laten |
ene afrijten:
einen aafriete (L426z Holtum),
ene laten vliegen:
eine laote vleegə (L426z Holtum),
poepen:
poepe (L426z Holtum)
|
wind laten [N 10c (1961)]
III-1-1
|
34495 |
een zandbad nemen |
(zich) ploeieren:
plui̯ǝrǝ (L426z Holtum)
|
Met de vleugels een zandbad nemen in de zonneschijn, gezegd van kippen. [N 19, 61b; A 28, 13a; A 28, 13b; Lu 6, 13a; Lu 6, 13b; monogr.]
I-12
|
17981 |
een ziekte onder de leden hebben |
een krankheid onder de leden hebben:
héé héét n krankheit onger de leede (L426z Holtum),
een krankte onder de leden hebben:
héé héét n krengde onger de leede (L426z Holtum)
|
ziekte onder de leden hebben [N 10 (1961)]
III-1-2
|
32631 |
eenscharige ploeg, rondgaande ploeg, voetploeg, radploeg, karploeg |
brabander:
brǭbɛ ̝njǝr (L426z Holtum),
reeploeg:
rę̄[ploeg] (L426z Holtum)
|
In dit lemma zijn de benamingen bijeengebracht voor a) de oude, houten, later ook ijzeren voetploeg, die in plaats van een schaats soms een wieltje had; b) de oude houten, later ook wel ijzeren karploeg waarmee men ofwel naar één kant, dus "rond" moest ploegen ofwel heen en weer kon ploegen, omdat kouter en riester op een naar rechts resp. naar links om te ploegen voor konden worden ingesteld. De oude ploeg kon, zoals de voetploeg in K 315, 353, 359 en Q 27 en de houten karploeg in L 115, ook gewoon "de ploeg" genoemd worden, omdat hij ter plaatse destijds het enige of meest gebruikte type was. Voor zijn opvolger, en met name de wentelploeg, kwam dan meestal een bijzondere term in gebruik. [N 11, 30 + 32c + 32e; N 11A, 67 + 68 + 69 + 75e + 78 + 97 + 114; N J, 10 add.; JG 1a + 1b; N 12, 25 add.; N 27, 14 + 15 add.; A 27, 24 add.; A 33 add.; div.; monogr.]
I-1
|