17623 |
gebit |
gebit:
gebeet (L426z Holtum)
|
gebit [N 10a (1961)]
III-1-1
|
17545 |
gedrongen persoon |
knoest:
t is ne knoes (L426z Holtum)
|
gedrongen, een gedrongen postuur hebben [N 10 (1961)]
III-1-1
|
19046 |
geduld |
geduld:
Hub toch geduld! (L426z Holtum)
|
Hoe zegt men: Heb nou toch geduld, jongen! [N I (1964)]
III-1-4
|
23666 |
gedurige aanbidding |
altijddurende aanbidding:
altied durende aanbidding (L426z Holtum)
|
Altijddurende/gedurige aanbidding van het Sacrament des Altaars. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
32746 |
geerakker |
geer:
gēr (L426z Holtum)
|
Onder een geerakker wordt hier verstaan dat deel van een akker dat gerend geploegd moet worden als de akker niet de vorm van een rechthoek of een parallellogram heeft. De benaming voor dit onderdeel is niet zelden ook op de gerende akker in zijn geheel toepasselijk. Opgaven die duidelijk de (geometrische) vorm of een scherpe hoek van een akker bleken te betreffen, zijn in dit lemma echter niet opgenomen. Zie verder ook het volgende lemma. [N 11, 4b + 64; N 11A, 127 + 137f + 137g; N P, 1; A 33, 9 add.; A 33, 10; JG 1a + 1b; JG 2b-4, 7; monogr.]
I-1
|
17834 |
geeuwen |
gapen:
gāāpe (L426z Holtum)
|
gapen [N 10 (1961)]
III-1-2
|
23728 |
geheimen van de rozenkrans |
geheimen:
de geheime van de roazekrans (L426z Holtum),
geheime (L426z Holtum)
|
De geheimen van de Rozenkrans bestaande uit de blijde geheimen, de droevige geheimen en de glorierijke of glorievolle geheimen. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
17621 |
gehemelte |
raak:
rake (L426z Holtum)
|
gehemelte [raak, geemel] [N 10a (1961)]
III-1-1
|
20461 |
geil, wellustig |
vieze, een -:
nə vieze (L426z Holtum)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
kneele (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|