e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1896
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
huiverig schuiverachtig: sjoeverechtich (Holtum) huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)] III-1-2
hurken (zich) hukken: zich hūūke (Holtum, ... ), op zijn hukken gaan zitten: op zien huuke gaon zitte (Holtum) hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)] III-1-2
ijsberen onrustig op en neer lopen: onrastich op en neer laupe (Holtum) lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)] III-1-2
ijspegel sijpel: siepelen (mv.) (Holtum) ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)] III-4-4
ijzel, bevroren neerslag ijzel: iezel (Holtum, ... ), spiegelglad: spiegelglaad (Holtum) ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] || ijzelen [N 22 (1963)] III-4-4
ijzeren deurtje voor het ovengat ovendeurtje: [oven]dø̄rkǝ (Holtum) Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b] I-6
ijzeren eg ijzeren [eg]: īzǝr [eg] (Holtum) De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ‚àÜ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.] I-2
ijzeren haak aan de puthaak schephaak: šøͅphōͅk (Holtum) [N 12 (1961)] I-7
ingewanden darmen: derm (Holtum), ingewanden: ingewanje (Holtum) ingewanden [N 10a (1961)] III-1-1
ingezaaid land ingezaaid: engǝzeǝt (Holtum) Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.] I-4