17999 |
huiverig |
schuiverachtig:
sjoeverechtich (L426z Holtum)
|
huiverig [schuuverig] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17959 |
hurken |
(zich) hukken:
zich hūūke (L426z Holtum, ...
L426z Holtum,
L426z Holtum),
op zijn hukken gaan zitten:
op zien huuke gaon zitte (L426z Holtum)
|
hurken, op zijn ~ gaan zitten [N 10 (1961)] || hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
17942 |
ijsberen |
onrustig op en neer lopen:
onrastich op en neer laupe (L426z Holtum)
|
lopen: zenuwachtig heen en weer lopen [drentele] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
25154 |
ijspegel |
sijpel:
siepelen (mv.) (L426z Holtum)
|
ijspegels aan het dak of aan de vensterbanken [ijskeekels, -pinnen, -kikkels, kakels] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25134 |
ijzel, bevroren neerslag |
ijzel:
iezel (L426z Holtum, ...
L426z Holtum),
spiegelglad:
spiegelglaad (L426z Holtum)
|
ijzel, onderkoelde regen waarvan de straten spiegelglad worden [heezel, hijzel] [N 22 (1963)] || ijzelen [N 22 (1963)]
III-4-4
|
33420 |
ijzeren deurtje voor het ovengat |
ovendeurtje:
[oven]dø̄rkǝ (L426z Holtum)
|
Het ijzeren deurtje waarmee het ovengat afgesloten wordt. Vergelijk het lemma "ovendeur" in aflevering II.1, pag. 71. Vroeger gebruikte men ter afslsuiting van de oven soms een lemen bal, die schotel genoemd werd. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel (oven-) het lemma "bakoven" (3.1.3). [N 5A, 25b]
I-6
|
32767 |
ijzeren eg |
ijzeren [eg]:
īzǝr [eg] (L426z Holtum)
|
De drie- of vierhoekige eg waarvan zowel het geraamte als de tanden van ijzer waren; zie afb. 55 en 56. Waar zulk een eg als onkruideg en/of als zaadeg diende, is vermeld in de betrokken lemmata verderop. De vorm die de ijzeren eg ter plaatse kon hebben, is hieronder voorgesteld door de tekens ∆ en vierkant. Voor ''eg'' en ''eg'' zie men de toelichting bij het lemma ''eg''.' [JG 1a + 1b add.; N 11, 70 + 71 + 72 add.; N 11A, 161; N J, 10; A 13, 16b; monogr.]
I-2
|
33634 |
ijzeren haak aan de puthaak |
schephaak:
šøͅphōͅk (L426z Holtum)
|
[N 12 (1961)]
I-7
|
17701 |
ingewanden |
darmen:
derm (L426z Holtum),
ingewanden:
ingewanje (L426z Holtum)
|
ingewanden [N 10a (1961)]
III-1-1
|
33017 |
ingezaaid land |
ingezaaid:
engǝzeǝt (L426z Holtum)
|
Wat men zegt van een akker wanneer alle bewerkingen tot en met het inzaaien verricht zijn. Zie ook het lemma ''pletplank, treedplankje'' in aflevering I.2, blz. 168. Het lemma bevat bijvoeglijke naamwoorden (attributief of predicatief gebruikt: ''ingezaaid land'' en ''het land is ingezaaid''), en, achterin, enkele zelfstandige naamwoorden en zegswijzen. [N 11A, 133b; N M, 25; monogr.]
I-4
|