18000 |
kippenvel |
hoendervel:
hoondervel (L426z Holtum)
|
kippevel (kleine bultjes met rechtopstaande haartjes bijv. ten gevolge van de kou) [kiepvel, ganzevel, kiekevlees] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34158 |
klam trekken |
aantrekken:
āntrɛkǝ (L426z Holtum)
|
Klam trekken is een teken van drachtigheid. Ongeveer vier of zes weken na de bevruchting is voor het eerst waar te nemen of een koe drachtig is. Wanneer men dan op de uier drukt, komt er een taai, kleverig vocht uit. [N 3A, 38a]
I-11
|
34159 |
klamvaars |
vaars:
vēs (L426z Holtum)
|
Een klamvaars is een drachtige koe. De drachtigheid blijkt uit het klam trekken. Bij deze koe komt er een kleverig, taai vocht uit de uier. [N 3A, 38b; N C, 10b]
I-11
|
23477 |
klank van een klok |
klank:
de klank van de klok (L426z Holtum),
klank (L426z Holtum)
|
De stem (klank, toon) van een klok. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
33256 |
klaver, algemeen |
klee:
klēi̯ǝ (L426z Holtum)
|
De klaver- en klee-varianten in dit lemma vormen de verzamelnaam voor allerlei klaversoorten uit de familie van de Vlinderbloemigen. Klaver werd tot 1950 geteeld als groenvoer en als stoppelgewas. In de Nijmeegse lijst is niet naar de afzonderlijke soorten of naar de algemene naam gevraagd, alleen naar de benamingen voor verschillende oude klaversoorten. Hier zijn, naast de algemene naam in dit lemma, eerst enkele meestvoorkomende soorten apart behandeld en is tot slot een verzamellemma Andere Oude Klaversoorten toegevoegd. De scheiding in het Nijmeegse materiaal is achteraf aangebracht, op grond van de gewasnaam, de opmerkingen van de zegslieden en andere bronnen. Zie ook WBD.I, afl. 8, blz. 1408. [N 14, 83; JG 1a, 1b, 2b, 2c; A 4, 10; L 1, a-m; L B2, 348; L 20, 10; Wi 50; S 18; monogr.]
I-5
|
33262 |
klaverschoof |
bussel:
bø̜sǝl (L426z Holtum)
|
Gemaaide klaver wordt, zoals gras, gedroogd voordat het wordt opgeslagen voor de winter. Zie voor het hooien aflevering I.3. Uitdrukkelijk wordt vermeld dat men de gemaaide klaver niet bindt in L 164, 268 (soms), 270, 289, 289a, 290, 325. Vergelijk ook de behandeling van de graanschoof in aflevering I.4. [N 15, 18g]
I-5
|
18171 |
kledij, kleren |
kledage:
kléijaasj (L426z Holtum),
t dinge, ploete, lijnwaad, kluft]:
kléijər (L426z Holtum)
|
kleding, kledij (verzamelnaam) [kleerazie, klejaasj] [N 23 (1964)] || kleren, kledingstukken [kleer [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17543 |
klein van gestalte |
klein:
héé is klein (L426z Holtum)
|
klein van gestalte [N 10 (1961)]
III-1-1
|
32671 |
klein voorploegwiel |
klein ploegrullen:
klęi̯n plōxrø̜lǝ (L426z Holtum)
|
Het kleine, doorgaans linker voorploegwiel dat "op de voor" loopt. Termen als landrad, tǝndwiel, landsrullen, veldwiel, buitenste rad en voorste rad zijn ook toepasselijk op het op de voor lopende wiel van een karploeg met twee even grote wielen. [N 11, 31.II.b; N 11A, 97b]
I-1
|
20723 |
kleine hoeveelheid eten |
greumeltje:
Syst. WBD
greumelke (L426z Holtum)
|
Welk woord kent u voor een zeer kleine hoeveelheid eten (een brusselke, een kriemelke?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|