e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Holtum

Overzicht

Gevonden: 1896
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kleingeld kleingeld: klei geltj (Holtum) Klein geld [pasgeld, snuistergeld?] [N 21 (1963)] III-3-1
klepbroek klepboks: klèpbôks (Holtum) broek met een sluitklep aan de voorkant [klepboks] [N 23 (1964)] III-1-3
klepel klepel: kleͅpəl (Holtum, ... ) De klepel van een klok [bengel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
klepklok schel: sjel (Holtum) Hoe noemt men deze kleinste klok?. [N 96A (1989)] III-3-3
kloeken klokken: klokǝ (Holtum) Geluid voortbrengen, gezegd van een broedse kip. [N 19, 47; monogr.] I-12
klokhuis kits: kitsj (Holtum) Hoe noemt men het binnenstee van een appel? (klokhuis) [DC 31 (1959)] III-2-3
klokje op het priesterkoor bel: bel (Holtum), grote bel: groate bel (Holtum) Het klokje, de grote bel of de gong op het priesterkoor, waarmee het begin en het einde van de dienst wordt aangegeven. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkenstoel klokkenstoel: klokkestool (Holtum, ... ) De stellage, het toestel waarin de klok hangt [klokkegalg, klokkestoel]. [N 96A (1989)] III-3-3
klokkentouw klokkentouw: klokketouw (Holtum), klokkenzeel: klokkezeil (Holtum) Het touw om de klok te luiden [klokketouw, klokkereep, klokkezeel?]. [N 96A (1989)] III-3-3
kloven kenen: keene (Holtum) kloven in de hand [kloove, klieve, sprunge, kreewe] [N 10 (1961)] III-1-2