33092 |
korenmijt zetten |
mijten:
mitǝ (L426z Holtum)
|
Het maken van de korenmijt. Zie de toelichting bij het lemma ''buitenstaande korenmijt'' (5.1.18). Het object van de overgankelijke werkwoorden is steeds: een korenmijt, of, kortweg, koren. [N 15, 44; JG 1a, 1b; monogr.]
I-4
|
18013 |
kortademig |
kort:
kòrt (L426z Holtum)
|
kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
kortə bôks (L426z Holtum)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekkər (L426z Holtum)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
leewieken:
lēwikǝ (L426z Holtum),
snijden:
snei̯ǝ (L426z Holtum)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
21657 |
kosten |
kosten:
koste (L426z Holtum),
opbrengst (zn.):
opbrèngs (L426z Holtum),
uitdoen:
oetdoon (L426z Holtum),
wat môttə ze oetdoon (L426z Holtum)
|
aanbieden, Voor een bepaalde prijs te koop ~ [loven of geloven? zegt men wel: wat looft ge uw kippen = welke prijs vraagt ge ervoor?] [N 21 (1963)] || Kosten, waard zijn; "wat kosten de biggen tegenwoordig?"[doen, uitdoen, gelle, gelden, gille? "wat gelle de baggen?"] [N 21 (1963)]
III-3-1
|
23274 |
koster |
koster:
köster (L426z Holtum),
køͅstər (L426z Holtum)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
kösteres (L426z Holtum)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
25168 |
koud, mistig en somber weer |
heiig:
heig (L426z Holtum),
loerzacht weer:
loer zacht weer (L426z Holtum),
motlucht:
motlucht (L426z Holtum)
|
mistig, heiig [herig, domig, dompig] [N 22 (1963)] || mistige lucht [mok-, motlocht] [N 22 (1963)] || triest, stil weer [koereloeke] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
25235 |
koude mist |
koude:
kaawt (L426z Holtum),
zure mist:
zoure mist (L426z Holtum)
|
gure, koude mist [zoere mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|