18286 |
lange broek |
lange boks:
lang bôks (L426z Holtum)
|
pantalon, lange broek [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18558 |
lange overjas |
lange jas:
langə zjwartə jas (L426z Holtum)
|
jas, lange zwarte (over)~ [pergeerjas, -keel, flankert] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18552 |
lange smalle broekzak |
boksenschede:
bôksəsjeij (L426z Holtum)
|
zak, lange smalle ~ buiten op de rechter broekspijp waarin een lang mes e.d. wordt weggestoken [bokseschej] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
20751 |
langwerpig wittebrood |
weg:
Syst. WBD
wek (L426z Holtum)
|
Langwerpig wittebrood (peel?) [N 16 (1962)]
III-2-3
|
23752 |
laten wijden |
autozegenen:
autozegene (L426z Holtum),
huis laten zegenen:
hoes loate zègene (L426z Holtum),
laten inzegenen:
late inzègene (L426z Holtum),
laten zegenen:
kruuts loate zègene (L426z Holtum),
late zègene (L426z Holtum, ...
L426z Holtum,
L426z Holtum,
L426z Holtum),
rozekrans loate zegene (L426z Holtum),
palmpje steken:
peimke stjeke (L426z Holtum)
|
Een akker laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een huis of gebouw laten (in)wijden/(in)zegenen. [N 96B (1989)] || Een kruisbeeld, een heiligenbeeld(je), een kaars laten wijden/zegenen. [N 96B (1989)] || Een rozenkrans, een scapulier, een medaille, een kruisje laten wijden/zegenen door een priester. [N 96B (1989)] || Een voertuig (auto/wagen) laten wijden/zegenen, op of rond het feest van St. Christoffel (25 juni). [N 96B (1989)]
III-3-3
|
34067 |
lege eerste koe |
brul:
brøl (L426z Holtum),
schot:
sxǫt (L426z Holtum)
|
Jong rund dat eenmaal heeft gekalfd, maar dat daarna niet meer drachtig wil worden of waarmee men niet verder wil fokken. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 25b; N C, 15; monogr.]
I-11
|
33409 |
legnest |
hoendernest:
hōndǝrnęs (L426z Holtum),
legnest:
lęknęs (L426z Holtum)
|
Het nest waarin de kippen hun eieren leggen. Est is door metanalyse uit nest ontstaan. [N 19, 32; A 48, 16e; monogr.; add. uit S 25]
I-6
|
23465 |
lei(en) |
lei(en):
lei (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
Een lei, de leien op het dak van de kerk [laj, lajje?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
34147 |
leiden |
laten winnen:
lātǝn wenǝn (L426z Holtum)
|
De koe laten paren. [N 3A, 30a; JG 1a, 1b; monogr.]
I-11
|
17643 |
lende |
lende:
lènje (L426z Holtum)
|
de lendenen [N 10 (1961)]
III-1-1
|