18084 |
lichaamsvocht |
water:
water (L426z Holtum)
|
lichaamsvocht (dat zich bijv. in de gewrichten bevindt) [N 10 (1961)]
III-1-2
|
34032 |
lichtbonte koe |
lichte koe:
lextǝ [koe] (L426z Holtum)
|
Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe''(3.3.1). [N 3A, 123b]
I-11
|
26693 |
lichtboom van de handmolen |
lichtboom:
lex˱bōm (L0426 Holtum)
|
Het onder de pasbrug geplaatste balkje, als onderdeel van de licht van handmolens, waarmee de pasbrug op en neer kan worden bewogen. [N D, 22]
II-3
|
25239 |
lichte nevel |
men kan nog geen hand voor de ogen zien:
men kan nog geen hand voor dien oogen zien (L426z Holtum)
|
lichte nevel die het zicht vertroebelt [donst, dook, blaok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
18571 |
lichte overjas |
seizoensjas:
səzoensjas (L426z Holtum)
|
herenoverjas, lichte ~ [sertoe] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
17656 |
lidmaat, ledematen |
lid, leden:
leeje (L426z Holtum)
|
ledematen, lidmaat [N 10 (1961)]
III-1-1
|
17647 |
lies |
lies:
līēs (L426z Holtum)
|
lies, liezen [den dunne, lieze, lieses] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
26438 |
ligger |
ligger:
leqǝr (L426z Holtum)
|
De onderste, stilliggende molensteen. [N O, 17d; A 42A, 32; N D, 6; Sche 48; Vds 86; Jan 120; Coe 97; Grof 118; monogr.]
II-3
|
34185 |
lijfbieden, prolapsus vaginae |
(de) koningskop zien:
dǝ kø̄neŋskop zēn (L426z Holtum)
|
Het uitzakken van de bovenrand van de schede, die dan vooral bij liggende dieren buiten de schaamlippen te voorschijn komt als een roze bal, die meestal gauw min of meer ontstoken raakt. Een prolapsus vaginae ontstaat wanneer er een verslapping optreedt in het weefsel dat de vagina vasthoudt in het bekken. [N 3A, 97; N 52, 30a; A 48A, 44a]
I-11
|
20254 |
lijkenhuisje |
lijkenhuisje:
liekehuuske (L426z Holtum, ...
L426z Holtum)
|
Het gebouwtje op of bij het kerkhof, waar de lijkbaar staat en waar men vroeger zo nodig een lijk tijdelijk onderbracht [lijkenhuisje, liek(e)huuske, dodenhuisje, doeëdehuus-je?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|