24939 |
drijfzand |
drijfzand:
drief zank (Q121z Holz)
|
drijfzand, met water verzadigd zand dat rustig ligt maar waarin alles wegzakt wat er druk op uitoefent [drijf, drift, vloei, papieren zolder] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25232 |
droog blijven |
droog blijven:
druug blievə (Q121z Holz)
|
droog blijven, gezegd van het weer [overblijven] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25126 |
druilerig en koud weer |
nat (weer):
náás (Q121z Holz),
vochtig (weer):
vuchtig (Q121z Holz)
|
nat, vochtig, gezegd van het weer [wak, luimerig] [N 81 (1980)] || nattig en koud, gezegd van het weer [kil, killig, waterkoud] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25240 |
fris weer |
ijzig koud:
iezig kot (Q121z Holz)
|
tamelijk koud, gezegd van het weer [koutig] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24958 |
golf |
wel:
ing wél (Q121z Holz)
|
golf, bolle verheffing op de waterspiegel, meestal veroorzaakt door de wind [baar, zwolp] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24951 |
grondwater |
grondwater:
jronkwasser (Q121z Holz)
|
grondwater, water dat zich in de grond bevindt oa doordat regenwater door de losse bovengrond tot op een harde laag zakt [zakwater, kwelm] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25142 |
guur, kil en schraal weer |
zuur (weer):
zoer weer (Q121z Holz)
|
snijdend, droog en onaangenaam koud, gezegd van het weer [guur, onguur, stuurs] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
25225 |
halve maan, eerste kwartier |
vierdel:
e viedel (Q121z Holz)
|
schijngestalte van de maan: eerste kwartier, halve maan [wassende maan, wassenaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24946 |
heilaarde, dichte zwarte grond |
kluitendrek:
klutte drek (Q121z Holz)
|
zwarte, ondoordringbare aarde [schurft, heilaarde] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
24912 |
heuvel, kleine hoogte |
bergje:
é bergsjə (Q121z Holz),
plateau (fr.):
é plàtoo (Q121z Holz)
|
heuvel, natuurlijke verheffing van de aardbodem, lager dan een berg [bult] [N 81 (1980)] || hoogte, vlak stuk land dat hoger gelegen is dat het omliggende land [verhoogsel] [N 81 (1980)]
III-4-4
|