18674 |
kinderkleren |
kinderkleedjes:
kinjerklédjes (L325p Horn)
|
kinderkleren, kinderkleertjes [N 23 (1964)]
III-1-3
|
23472 |
kinderklokje |
engelenklok:
engeleklok (L325p Horn)
|
De kleine klok die geluid werd voor een gestorven kind, dat de eerste H.Communie nog niet gedaan had. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
23567 |
kinderkoor |
kinderkoor:
kinjerkour (L325p Horn)
|
Het kinderkoor, jongenskoor of knapenkoor, een zangkoor van kinderen uit de hoogste klassen van de lagere school. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
23505 |
kindermis |
kindermis:
kinjermes (L325p Horn)
|
Een kindermis, schoolmis [kiendermis, kingermès, sjoeëlmès?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
33940 |
kinketting |
kiefketting:
kēfkęteŋ (L325p Horn)
|
Korte ketting onder de kin van het paard, die de bitringen van de bitstang met elkaar verbindt en tot steun van het bit dient. [JG 1a, 1b, 1c, 2c; N 13, 46; monogr.]
I-10
|
18073 |
kinkhoest |
kinkhoest:
kinkhoost (L325p Horn)
|
kinkhoest [SGV (1914)]
III-1-2
|
33933 |
kinriem |
kiefriem:
kēfrēm (L325p Horn)
|
Verlenging van de neusriem die onder de kin van het paard doorloopt. [N 13, 24]
I-10
|
29843 |
kippen |
hoender:
hõ.ndǝr (L325p Horn),
hōndǝr (L325p Horn)
|
De hennen of de hoenderen. De (vrouwelijke) kippen of hennen vormen de meerderheid in een kippenhok en geven hun naam aan het geheel. Zie afbeelding 8. [N 19, 37; RND 1; Wi 13; Wi 14; Wi 17; A 6, 1b; JG 1a, 1b, 2c; L 1a-m; L 6, 20a; L 28, 35; L 22, 22; L 33, 20; L 34, 12; L 34, 13; L 42, 5; L 44, 53; S 14; NE 2, I; Gwn 5, 14; Vld.; monogr.]
I-12
|
34463 |
kippen -kinderwoord |
tietjes:
titǝkǝs (L325p Horn)
|
[N 19, 38; monogr.]
I-12
|
18142 |
kippenborst |
kippenborst:
kippebórst (L325p Horn)
|
borstbeen: vooruitstekend borstbeen [kiepeboorst, kiekeborst] [N 10 (1961)]
III-1-2
|