e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
korhoen korhoen: korhoon (Horn) korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)] III-4-1
kornoelje (alg.) konkernolletje: konkernölker (Horn) kornoelje [SGV (1914)] III-4-3
korst korst: koorst (Horn) korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)] III-2-3
kort schortlint vottensnoer: vótte sjneur (Horn) linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)] III-1-3
kortademig dempig: dempig (Horn, ... ) dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)] III-1-2
korte broek korte boks: korte bóks (Horn) broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)] III-1-3
korte overjas jekker: jekker (Horn), stoep: soms gebruikt  sjtüp (Horn) overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)] III-1-3
kortwieken kortvleugelen: kōrtvlø̄gǝlǝ (Horn), leewieken: līwikǝ (Horn) Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.] I-12
koster koster: köstər (Horn), køͅstər (Horn) De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND] III-3-3
kosteres kosteres: køͅstəreͅs (Horn) Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)] III-3-3