24194 |
korhoen |
korhoen:
korhoon (L325p Horn)
|
korhoen (53 vrij zeldzame heidevogel; haan staalblauw, hen bruin en kleiner; houdt in het voorjaar pronkbijeenkomsten op een open plek op de hei [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24539 |
kornoelje (alg.) |
konkernolletje:
konkernölker (L325p Horn)
|
kornoelje [SGV (1914)]
III-4-3
|
20617 |
korst |
korst:
koorst (L325p Horn)
|
korst; de harde buitenkant van kaas, brood, een pasteitje noemt men in het Nederlands korst. Gebruikt men dit in uw dialect ook? Zo ja, hoe wordt het uitgesproken? [DC 44 (1969)]
III-2-3
|
18330 |
kort schortlint |
vottensnoer:
vótte sjneur (L325p Horn)
|
linten, korte ~ waarmee de schortslippen van achteren met elkaar worden verbonden [gatslinte, gatlinter] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
18013 |
kortademig |
dempig:
dempig (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
dempig [SGV (1914)] || kortademig [kort, kortborstig, dempig] [N 10a (1961)]
III-1-2
|
18287 |
korte broek |
korte boks:
korte bóks (L325p Horn)
|
broek, korte (jongens)~ die de knieën onbedekt laat [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18562 |
korte overjas |
jekker:
jekker (L325p Horn),
stoep:
soms gebruikt
sjtüp (L325p Horn)
|
overjas, korte ~ [jekker, joep, stoep, baadje] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34520 |
kortwieken |
kortvleugelen:
kōrtvlø̄gǝlǝ (L325p Horn),
leewieken:
līwikǝ (L325p Horn)
|
Men kort de vleugels van een kip, opdat ze niet kan wegvliegen. Een object ''kip'' of ''vleugels'' is niet gedocumenteerd. [N 19, 53; S 19; L 28, 35; L 1a-m; monogr.]
I-12
|
23274 |
koster |
koster:
köstər (L325p Horn),
køͅstər (L325p Horn)
|
De koster [köster, kuster, keuster?]. [N 96B (1989)] || koster [RND]
III-3-3
|
23593 |
kosteres |
kosteres:
køͅstəreͅs (L325p Horn)
|
Een vrouw die het kostersambt uitoefent [kosteres, kosterin, kosterse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|