e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
lekkerbek goede eter: goojə éétər (Horn), sloknaas: schlóknáás (Horn), smullerd: sjmullərt (Horn), vreetbeer: vréétbéér (Horn) lekkerbek; Hoe noemt U: Iemand die goed kan eten (lekkerbek, lekkertand, likkebaard, fijnbek, smulbaard, smuiger) [N 80 (1980)] III-2-3
lemmer blad: sleeptoon  blaad (Horn) snijblad van een mes (lemmer, lemmet) [N 20 (zj)] III-2-1
lende lende: linje (Horn, ... ) lendenen [SGV (1914)] || lendenen [lenge, leene, leende] [N 10 (1961)] III-1-1
lenig gezwank: gezjwank (Horn) lenig [zwak, gezwak] [N 10 (1961)] III-1-1
lente, voorjaar lente: lĭntje (Horn) lente [SGV (1914)] III-4-4
lepel lepel: lèpel (Horn) lepel in het algemeen (lepel, lippel, leeper) [N 20 (zj)] III-2-1
lepelrek lepelenrek: è van avec, e van père  lèpele-rek (Horn) rekje aan de wand waarin lepels worden bewaard [N 20 (zj)] III-2-1
leren beenkap gamasche: kemasje (Horn) lederen beenkappen [kemasse, kamasje] [N 24 (1964)] III-1-3
leren schede schede: šęj (Horn) De slachter draagt vaak aan zijn gordel een leren of houten "holster", waarin hij het gereedschap dat hij tijdens het slachten steeds bij de hand moet hebben, met name de messen, opbergt. Daarnaast heeft hij meestal nog een tas of iets dergelijks bij zich, waarin hij zijn overig gereedschap (de bijl, het schietmasker, de brander e.d.) vervoert. Het is goed mogelijk dat een aantal respondenten op deze tas doelt. Een eventuele toevoeging leren wordt niet fonetisch gedocumenteerd. Zie afb. 3. [N 28, 121a; N 28, 121b; monogr.] II-1
leren, studeren studeren: schtudeere (Horn) studeeren [SGV (1914)] III-3-1