33066 |
muilband, bovenste band van de schoof |
tweede band:
twiɛdjǝ [band] (L325p Horn)
|
Zie de toelichting bij het lemma ''garveband'' (4.6.9). Zie voor de fonetische documentatie van het woord(deel) band het lemma ''garveband'' (4.6.9). [N 15, 22b; monogr.; add. uit JG 1b]
I-4
|
17872 |
muilpeer |
klats in het gezicht:
klads in `t gezicht (L325p Horn)
|
muilpeer, slag op de kaak [SGV (1914)]
III-1-2
|
18308 |
muiltje |
slof:
sjloeffe (L325p Horn),
korte oe
sloeffen (L325p Horn)
|
Muiltje. Thuis dragen veel mensen in plaats van schoenen pantoffels of muilen. De eerste hebben wel, de andere geen opstaande achterkant. Hoe noemt men die zonder achterkant? [DC 44 (1969)] || muiltjes, pantoffels zonder hielstuk [N 24 (1964)]
III-1-3
|
24357 |
muis |
muis:
moes (L325p Horn)
|
muis [SGV (1914)]
III-4-2
|
24437 |
muis (mv.) |
muis (mv.):
muus (L325p Horn)
|
muizen (mv.) [SGV (1914)]
III-4-2
|
17663 |
muis van de hand |
muis:
moes (L325p Horn)
|
muis van de hand (het onderste, vlezige deel van de duim) [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20122 |
muizen |
muizen:
moezen (L325p Horn)
|
muizen (ww) [SGV (1914)]
III-2-1
|
34392 |
muntig schaap |
gust:
gø̜st (L325p Horn)
|
Schaap dat eenmaal gelamd heeft en dan onvruchtbaar blijft. [N 19, 66]
I-12
|
18418 |
muts: algemeen |
muts:
møts (L325p Horn)
|
pet, muts, klak [RND]
III-1-3
|