18343 |
neus van een schoen |
tip:
tüp (L325p Horn)
|
neus van een schoen [snoet, tip, veusjte, teut] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17614 |
neusgaten |
neusgaten:
naasgater (L325p Horn)
|
neus: neusgaten [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34222 |
neusklem |
ring:
reŋk (L325p Horn)
|
Klem in de neus van een stier. [N 3A, 14d]
I-11
|
33930 |
neusriem |
naasriem:
nāsrēm (L325p Horn)
|
Leren riempje van het hoofdstel dat over de neus van het paard loopt. [N 13, 23]
I-10
|
34370 |
neusring |
ring:
reŋk (L325p Horn)
|
Ring in de neus van het varken die het wroeten moet beletten. [N 19, 26; JG 2c; mongr.]
I-12
|
17698 |
nier |
nier:
neer (L325p Horn)
|
nier [N 10 (1961)]
III-1-1
|
34265 |
nieren |
nieren:
nērǝ (L325p Horn)
|
Boonvormig orgaan dat dient tot afscheiding van de urine. De opgaven zijn alle meervoud. [N 28, 88d]
I-11
|
34153 |
niet behouden |
niet behouden:
nēt bǝhǭjǝ (L325p Horn),
weer tekenen (ww.):
(de koe heeft) wēr gǝtęi̯kǝnt (L325p Horn)
|
Niet bevrucht. De koe wordt drie weken na de dekking weer tochtig. [N 3A, 32b]
I-11
|
34149 |
niet bevrucht |
gust:
gø̜st (L325p Horn),
niet behouden:
nēt bǝhǭi̯ǝ (L325p Horn),
overgegangen:
ǭvǝrgǝgaŋǝ (L325p Horn)
|
Niet bevrucht bij dekking, gezegd van de koe. [N C, 19; N C, 18]
I-11
|
25386 |
niet meteen leegbloeden |
mis(ge)stoken:
mesgǝštǭkǝ (L325p Horn)
|
Soms bloedt een varken niet meteen leeg. omdat het niet goed gestoken is. Gevraagd was naar een uitdrukking voor dit niet meteen leegbloeden. Dit heeft voor het lemma tot gevolg gehad, dat er verschillende grammaticale categorieën te weten werkwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden, voltooide deelwoorden en zinnetjes in voorkomen. Bij een aantal woordtypen is het varken het subject, bij andere is subject de slachter en bij de overige woordtypen is subject het bloed, de ader of het hart. Deze verdeling is in het lemma aangebracht. [N 28, 15; monogr.]
II-1
|