33736 |
omheining van opstaande latjes |
hekje:
hękskǝ (L325p Horn)
|
Omheining getimmerd van opstaande latjes, meestal rond een tuin of hof. [A 25, 4d; monogr.]
I-8
|
33735 |
omheining van palen |
schot:
šǫt (L325p Horn)
|
Omheining van palen, verbonden door enkele latten of ruwe planken. [A 25, 4c; monogr.]
I-8
|
17917 |
omhelzen |
om de hals vliegen:
om den hals flege (L325p Horn)
|
omhelzen [SGV (1914)]
III-1-2
|
33792 |
omhulsel van het teellid |
koker:
kǭkǝr (L325p Horn)
|
Schede van de roede. [JG, 1b; N 8, 36 en 37b]
I-9
|
18188 |
omslagdoek (alg.) |
plag:
plak (L325p Horn)
|
schouderdoek, wollen ~ of omslagdoek, soms ook wel over het hoofd gedragen [neus-, nuisdook, nuizek, nuzzing, plak, plaggen, sjelon, falie] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
34211 |
omweiden |
omweiden:
ǫmwęi̯ǝ (L325p Horn),
verweiden:
vǝrwɛi̯ǝ (L325p Horn)
|
Het geregeld verplaatsen van vee. [N 3A, 11; monogr.]
I-11
|
25685 |
omzetten |
draaien:
drɛjǝ (L325p Horn),
omzetten:
ǫmzetǝ (L325p Horn)
|
Van de natte, kiemende gerst de onderste laag boven brengen. De invuller uit P 180 merkt op dat dit omzetten twee maal per dag geschiedt. Volgens de respondent uit L 210 maakt men hopen van ongeveer 25 cm hoogte om warmte, en daardoor broeiing te verwekken. [N 35, 11; N 35, 9; monogr.]
II-2
|
25149 |
onbewolkt |
klare lucht:
klaor lógt (L325p Horn),
open hemel:
aopə heməl (L325p Horn)
|
wolkenloos, zonder wolken, gezegd van de lucht [uitgekeerd, uitgeklaard, klaar] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
33947 |
onderhaam |
onderhaam:
oŋǝrhām (L325p Horn)
|
Twee met elkaar verbonden kussens die het paard onder het haam draagt, als dat te groot is. [N 13, 11; monogr.]
I-10
|
21351 |
onderhands |
onderhands:
onderhandsj (L325p Horn)
|
onderhandsch [SGV (1914)]
III-3-1
|