e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
parel parel: pērel (Horn) parel [SGV (1914)] III-1-3
parelen borrelen: bórrələ (Horn) parelen; Hoe noemt U: Opstijgen van luchtbelletjes in drank (parelen, kriezelen, grinselen) [N 80 (1980)] III-2-3
pas uit het ei gekomen kipje kuikje: kykskǝ (Horn) [N 19, 40b] I-12
pasgeboren kalf nuchter kalf: nø̄xtǝr [kalf] (Horn) [N 3A, 15 en 20; N C, 6; JG 1a, 1b; monogr.] I-11
pashamer vuisthamer: vūsthāmǝr (Horn) De houten of ijzeren hamer waarmee de paswiggen worden vastgezet. In dit lemma is een onderverdeling gemaakt in a) de hamers die specifiek voor het vastzetten van de paswiggen worden gebruikt, en b) hamers die ook bij andere ambachten gangbaar zijn. Zie ook de toelichting bij het lemma ɛpaswiggenɛ.' [N O, 23m; A 42A, 29; Vds 235] II-3
pastoor pastoor (<lat.): pəsjtù.ər (Horn) pastoor [RND] III-3-3
pastoorsstuk proef: prōf (Horn) Het stuk vlees dat de pastoor krijgt. Dat is geen bepaald stuk, meestal is het het beste van de slacht. Het stuk krijgt vaak de normale slachtersbenaming. In dit lemma worden deze normale slachtersbenamingen voor de diverse stukken vlees weggelaten. Zij worden opgenomen in deel III van het woordenboek bij het onderdeel: ''Producten van de slacht''. [N 28, 103; monogr.] II-1
pastorie pastoraat: pasteraat (Horn) pastorie [SGV (1914)] III-3-3
pateen pateen (<fr.): pateen (Horn) De pateen, gouden schaaltje op de kelk [patieën?]. [N 96B (1989)] III-3-3
pater pater (lat.): pa.tər (Horn) pater [RND] III-3-3