21063 |
peul |
schaal:
sjaale (L325p Horn)
|
de peulen, de doppen van erwten of bonen [N Q (1966)]
III-2-3
|
33508 |
peul, dop (znw) |
schaal:
sjaale (L325p Horn)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
33522 |
peulen, doppen (ww.) |
uitdoen:
oetdoon (L325p Horn)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
20662 |
peulvruchten afhalen |
bonen afhalen:
boine afhaije (L325p Horn),
ranken:
renge (L325p Horn)
|
boonen afhalen [SGV (1914)] || erwten of bonen afhalen, van draden ontdoen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20815 |
peulvruchten doppen |
uitdoen:
oetdoon (L325p Horn)
|
erwten of bonen doppen, ontpeulen [N Q (1966)]
III-2-3
|
20572 |
peuzelen |
het zich laten smaken:
ət zich laotə schmáákə (L325p Horn),
peuzelen:
peuzələ (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
peuzelen; Hoe noemt U: Langzaam en met smaak eten (pluizen, peuzelen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
25420 |
pezen |
pezen:
pēzǝ (L325p Horn)
|
[N 28, 63; Veldeke 15, 22; monogr.]
II-1
|
17991 |
pijn |
pijn:
pīn (L325p Horn)
|
mijn voeten doen mij erg zeer [DC 03 (1934)]
III-1-2
|
33800 |
pijpbeen |
pijp:
pī.p (L325p Horn)
|
Het gedeelte van het voorbeen van het paard tussen de knieschijf en de koot tot aan de kogel. Het ondereinde van het pijpbeen vormt het kootbeen. Zie afbeelding 2.23. [JG, 1b; N 8, 32.1, 32.3, 32.6, 32.11, 32.14, 32.15 en 32.16]
I-9
|
33033 |
pikkeling, zwad met een slag afgepikt |
inhouw:
enhǫu̯ (L325p Horn)
|
Hoeveelheid graan die men met één slag afpikt; vergelijk het lemma ''zwad, houw'' (3.1.4) in aflevering I.3. De enqu√™tes van Goossens hebben voor dit begrip niet veel opgaven opgeleverd; de vraag uit N 15, 16 levert slechts indirect materiaal op voor het begrip "pikkeling". Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf.' [A 23, 16.1a; L 48, 34.1a; Lu 1, 16.1a; Lu 2, 34.1a; monogr.; add. uit N 15, 16e; JG 1a, 1b, 1c, 2c]
I-4
|