e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
slot slot: šlǭt (Horn) Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.] II-9
sluimeren sluimeren: sjloemere (Horn) sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)] III-1-2
sluiten (van grond) hel worden: hèl wèèrə (Horn), sluiten: sloetə (Horn) hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)] III-4-4
slurpen slobberen: sjlōēbərə (Horn), slurpen: schlərəpə (Horn), sjlurpə (Horn, ... ), slurpe (Horn) slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)] III-2-3
smaak smaak: sjmaak (Horn) smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)] III-1-1
smaken smaken: schmaken (Horn) smaken [SGV (1914)] III-2-3
smakken smekken: schmèkkə (Horn), sjmekkə (Horn), sjmèkkə (Horn) smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)] III-2-3
smalen smalen: schmèle (Horn, ... ) smalen [SGV (1914)] III-1-4, III-3-1
smalle buikriem buiksingel: būkseŋǝl (Horn) Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61] I-10
smalle weegbree rib: röb (Horn), røp (Horn) Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] || weegbree, smalle I-5, III-4-3