19894 |
slot |
slot:
šlǭt (L325p Horn)
|
Toestel dat als sluiting op deuren wordt aangebracht, waarbij door middel van een sleutel een schoot of tong wordt uitgeschoven die in een gat in de stijl van het kozijn valt. [N 54, 94b; L 6, 73a; S 33; monogr.]
II-9
|
17836 |
sluimeren |
sluimeren:
sjloemere (L325p Horn)
|
sluimeren [drooze, knikkebolle] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
24943 |
sluiten (van grond) |
hel worden:
hèl wèèrə (L325p Horn),
sluiten:
sloetə (L325p Horn)
|
hard worden, gezegd van aarde [vervloeren, sluiten] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
20491 |
slurpen |
slobberen:
sjlōēbərə (L325p Horn),
slurpen:
schlərəpə (L325p Horn),
sjlurpə (L325p Horn, ...
L325p Horn),
slurpe (L325p Horn)
|
slorpen [SGV (1914)] || slurpen; Hoe noemt U: Drank of vloeibaar voedsel hoorbaar opzuigen (slorpen, slurpen, slierpen, lerpen, lerwen, zabberen, slobberen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17741 |
smaak |
smaak:
sjmaak (L325p Horn)
|
smaak: mijn smaak is bedorven door die rotte appel [N 10 (1961)]
III-1-1
|
20601 |
smaken |
smaken:
schmaken (L325p Horn)
|
smaken [SGV (1914)]
III-2-3
|
20490 |
smakken |
smekken:
schmèkkə (L325p Horn),
sjmekkə (L325p Horn),
sjmèkkə (L325p Horn)
|
smakken; Hoe noemt U: Hoorbaar eten, een klappend geluid maken met de lippen of de tong bij het eten (smakken, smekken, smiksen) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
19358 |
smalen |
smalen:
schmèle (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
smalen [SGV (1914)]
III-1-4, III-3-1
|
33973 |
smalle buikriem |
buiksingel:
būkseŋǝl (L325p Horn)
|
Riem of ketting die onder de buik van het paard doorloopt en beide strengen verbindt. Vergelijk ook lemma Brede Buikriem. [JG 1b, 1c, 1d, 2c; N 13, 61]
I-10
|
24883 |
smalle weegbree |
rib:
röb (L325p Horn),
røp (L325p Horn)
|
Plantago lanceolata L. Zeer algemeen voorkomend onkruid in graslanden en wegbermen, met lancetvormige, duidelijk generfde bladeren, die in een rozet vanuit de wortel groeien. Bovenaan de rechtopstaande stengel zit een donkerbruin aartje met een geel-wit pluizig kransje. De plant wordt 5 tot 40 cm hoog en bloeit van mei tot de herfst. Veel van de opgegeven benamingen zijn ook in gebruik voor de grote of brede weegbree (zie het lemma Grote Weegbree). Weegbree werd wel gebruikt om zweren te genezen (L 318b, Q 2), vandaar het type zwerenblad; de typen met rib(bel) duiden op de generfde bladeren. Bij lange klaver in L 249: "de smalbladige weegbree, waarvan het zaad dikwijls in het klaverzaad voorkomt". [N 37, 16b; A 46, 5; monogr.] || weegbree, smalle
I-5, III-4-3
|