20550 |
snoepje |
babbeltje:
babbəltjə (L325p Horn),
bàbbəltjə (L325p Horn),
lekkertje:
lekkərkə (L325p Horn),
snoepje:
sjnoepjə (L325p Horn)
|
snoepje; Hoe noemt U: Een stukje snoepgoed (babbeltje, snoepje) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
33996 |
snoer |
krekkesjool:
krękǝšul (L325p Horn),
slag:
šlāx (L325p Horn)
|
Bewegend deel van de zweep dat aan de steel bevestigd is. Een aantal informanten verdeelt het snoer nog in een onderste gedeelte dat aan de stok bevestigd is, en een dunner (gevlochten) gedeelte, waaraan de kletsoor bevestigd is. De benamingen die met zekerheid refereren aan dat dunnere gedeelte, worden apart vermeld. [N 13, 95b; S 47; R 14, 20; monogr.]
I-10
|
17753 |
snor |
snor:
schnor (L325p Horn)
|
snorbaard [SGV (1914)]
III-1-1
|
34510 |
snot |
snot:
šnot (L325p Horn)
|
Coryza avium contagiosa of snot is een verkoudheid, gepaard gaande met neusvloeiing. De kippen hebben zwarte natte neuzen, ze niezen en de ademhaling kan bemoeilijkt zijn. De ogen zijn vochtig; de leg is teruggelopen en de eetlust is verminderd. Snot als alleenstaande ziekte is niet zo ernstig, meestal gaat snot gepaard met andere ademhalingsziekten. [N 19, 64; monogr.]
I-12
|
18026 |
snotneus |
snotterkop:
sjnooterkop (L325p Horn),
snotterkuiken:
sjnooterkuuke (L325p Horn),
snotternaas:
sjnooternaas (L325p Horn)
|
snotneus [snooterbel, sjoetsnaas] [N 06 (1960)]
III-1-4
|
18025 |
snottebel |
snotterbel:
sjnooterbel (L325p Horn)
|
neus: snottebel [snotkeekel, snotkikkel, snotkiekje, snotneus, snottebrel] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20567 |
snuifje |
snuif:
sjnoēf (L325p Horn),
snuifje:
verkleinwoord
snūūfkə (L325p Horn)
|
snuifje; Hoe noemt U: Kleine hoeveelheid tabak die men in een keer opsnuift (snuifje, snuit, kees, prise) [N 80 (1980)]
III-2-3
|
17590 |
snuit |
snuit:
šnutj (L325p Horn),
snuits:
sjnoets (L325p Horn),
snòets (L325p Horn)
|
[N 19, 25; N 76, 11; L 7, 8; JG 1a]neus: spotbenamingen [snoet, snotkoker, fok, fokker, kokker, domphoren, gevel, foemp] [N 10 (1961)] || Snuit [SGV (1914)]
I-12, III-1-1
|
17841 |
snurken |
snurken:
sjnórke (L325p Horn)
|
snurken [snorke, ronke] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
19736 |
soda |
soda:
zoͅu̯da (L325p Horn)
|
de witte stof, die door kruideniers en drogisten wordt verkocht in poedervorm en die gebruikt wordt om de was uit te koken, om hard water zacht te maken en in een bad waarvan men b.v. een zwerende vinger onderdompelt? (soda) [DC 15 (1947)]
III-2-1
|