| 21007 |
spruiten |
spruiten:
(enk)
šprūt (L325p Horn),
spruitjes:
sjpruutjes (L325p Horn)
|
De twee dwarsbalken - een korte en een lange - die door de molenkap lopen en daar aan weerszijden uitsteken. Aan de uiteinden van de spruiten zijn de schoren bevestigd. Zie ook afb. 25 en 26. [N O, 52a; Sche 27; A 42A, 86] || spruitkool, spruiten als gerecht [N Q (1966)]
II-3, III-2-3
|
| 33637 |
spruitkool, spruitje |
spruiten:
sjproete (L325p Horn),
spruitje:
sjpruutjes (L325p Horn)
|
[N Q (1966)]
I-7
|
| 18066 |
spruw |
brand:
brandj in de mondj (L325p Horn)
|
spruw [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 17910 |
spuiten |
sprietsen:
sjprietsə (L325p Horn, ...
L325p Horn),
spuiten:
sjpuitə (L325p Horn),
spuite (L325p Horn)
|
spuiten [SGV (1914)] || spuiten, met kracht door een nauwe opening naar buiten geperst worden, gezegd van water [spruiten, spritsen, sprietelen] [N 81 (1980)]
III-4-4
|
| 26295 |
staakijzer van de windmolen |
staakijzer:
štākīzǝr (L325p Horn
[(van ijzer)]
)
|
De rechtstaande spil in de windmolen waaraan aan de bovenzijde het rondsel of de bonkelaar is bevestigd en aan de onderzijde de klauw die in de rijn van de loper past. Zie ook afb. 64.29 en 59. Achter de plaatscode is tussen haakjes vermeld van welk materiaal het staakijzer was vervaardigd. Zie ook het lemma ɛstaakijzer van de watermolenɛ.' [N O, 14i; N O, 14o; A 42A, 14; A 42A, 15; Sche 43; A 42A, 22]
II-3
|
| 17819 |
staan |
staan:
schtoan (L325p Horn)
|
staan [SGV (1914)]
III-1-2
|
| 20125 |
staart |
staart:
štɛrt (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
[A 2, 37; L 29, 27; S 35; monogr.]Zie afbeelding 2.37. [JG 1a, 1b; RND 60]
I-11, I-9
|
| 26111 |
staart van de hollandse molen |
staart:
štɛrt (L325p Horn),
staartbalk:
štɛrt˱balǝk (L325p Horn)
|
De twee korte schoren, de twee lange schoren en de staartbalk van de Hollandse molen samen. Zie ook afb. 25. [N O, 52f; Sche 25; monogr.]
II-3
|
| 26066 |
staart van de standerdmolen |
staart:
štɛrt (L325p Horn)
|
De lange naar voren stekende balk aan de voorweeg van de standerdmolen, die schuin naar beneden loopt en waaraan trap en kruias bevestigd zijn; soms zijn er twee balken: de onderstaart en de bovenstaart. Zie ook afb. 21 en 85. [N O, 48a; Sche 19; monogr.; N O, 48b; N O, 48c; A 42A, 97 add.]
II-3
|
| 26110 |
staartbalk van de hollandse molen |
staart:
štɛrt (L325p Horn),
staartbalk:
štɛrt˱balǝk (L325p Horn)
|
De middelste balk van de staart van de Hollandse molen die vanaf de achterkant van de molenkap tussen de vier schoren naar beneden loopt. Zie ook afb. 25 en de toelichting bij het lemma ɛstaart van de Hollandse molenɛ.' [N O, 52e; Sche 25; monogr.]
II-3
|