21272 |
stad |
stad:
schtat (L325p Horn),
štat (L325p Horn)
|
stad [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
28377 |
stal |
stal:
šta.l (L325p Horn)
|
Een ruimte in het algemeen, die onderdak biedt aan vee. De benamingen kunnen zowel het gebouw, als de ruimte daarbinnen betreffen. Meestal wordt kortheidshalve van "de stal" gesproken, als men het veeverblijf en met name de koestal bedoelt. [JG 1a en 1b; Wi 11; S 50; L A1, 4; RND 97; monogr.; add. uit N 5A, passim]
I-6
|
33928 |
stalband |
halsband:
hals˱banjtj (L325p Horn),
stalband:
štalbanjtj (L325p Horn),
stalketting:
štalkęteŋ (L325p Horn)
|
Leren band om de hals van het paard, waaraan de lijn of teugel wordt vastgemaakt om het op stal vast te binden. Vergelijk ook lemma Halster. [JG 1a; N 8, 91; N 13, 18b]
I-10
|
19548 |
stallantaarn |
stallucht:
lamp met glazen cylinder die bij het aansteken omhoog geduwd werd. Met petroleumreservoir en een handel voor het omhoog duwen
sjtal-lucht (L325p Horn)
|
lamp/ luchter; inventarisatie soorten en gebruiksmogelijkheden; betekenis/uitspraak [N 20 (zj)]
III-2-1
|
34028 |
stamboekkoe |
stamboekkoe:
štambōk[koe] (L325p Horn)
|
Koe van geregistreerde afstamming. Zie ook de toelichting bij het lemma ''koe van geregistreerde afstamming'' in wbd I.3, blz. 330. Zie afbeelding 2. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 3c; monogr.]
I-11
|
20677 |
stamppot |
stamp:
sjtamp (L325p Horn)
|
puree [stamp, stoemp] [N 38 (1971)]
III-2-3
|
22730 |
standbeeld |
standbeeld:
sjtantbe.lṭ (L325p Horn)
|
standbeeld [RND]
III-3-2
|
25960 |
standerdmolen |
kasmolen:
kas[molen] (L325p Horn),
kastmolen:
kast[molen] (L325p Horn)
|
Vierkante, houten windmolen die om een zware verticale spil kan draaien. Zie afb. 6 en 13. Het woordtype gesloten standerdmolen (l 330) verwijst naar een standerdmolen waarbij het onderstel met planken is afgedekt waardoor een bergruimte ontstaat. Zie voor de fonetische documentatie van het woorddeel -ømolenŋ het lemma ɛmolenɛ.' [N O, 32a; A 42A, 52; Sche 3; A 42A, 93]
II-3
|
33847 |
stapvoets gaan |
stappen:
štapǝ (L325p Horn)
|
De langzaamste gang van het paard (stap, draf, galop) waarbij de vier voeten in de volgende volgorde opgeheven en weer neergezet worden: links achter, links voor, rechts achter, rechts voor, links voor, rechts achter, rechts voor en links achter. Zijn de vier hoefslagen niet duidelijk hoor- en zichtbaar, dan noemt men de stap onregelmatig. Zie afbeelding 8. [N 8, 81a]
I-9
|
21260 |
steeg, steegje |
gang, gangetje:
gingske (L325p Horn),
steeg, steegje:
schteeg (L325p Horn)
|
steeg [SGV (1914)] || steegje [SGV (1914)]
III-3-1
|