e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
uitglijden uitlitsen: oetlitse (Horn) uitglijden [ötschampe, uitslibbere, uitschuive] [N 10 (1961)] III-1-2
uithoren uitvragen: oetvroage (Horn) uitvorschen [SGV (1914)] III-3-1
uitneembaar frontje gimpje: (gemke?) (Horn) frontje, uitneembaar ~ in de hals van een jurk [vestje, plastron] [N 24 (1964)] III-1-3
uitschelden schelden: sjelje (Horn) schelden [SGV (1914)] III-3-1
uitslaan oppompen: ǫppompǝ (Horn), pompen: pǫmpǝ (Horn) De wort uit de wortketel naar de koelplaats overbrengen. Dat kan geschieden met behulp van een emmer aan een steel, een jachtbuis of een pomp. [N 35, 43; monogr.] II-2
uitspannen uitspannen: utšpanǝ (Horn) Het paard losmaken van de kar of het werktuig waarin of waaraan het gespannen is. Bij het uitspannen uit een kar met berries worden de draagriem, de brede buikriem en de strengen losgemaakt. Vervolgens wordt het paard naar de stal geleid. [JG 1b, 2c; N 8, 98b; monogr.] I-10
uitstalling van het allerheiligste uitstelling van het allerheiligste: oetsjtelling van et allerheiligste (Horn) Uitstalling, uitstelling van het Allerheiligste [oessjtellóng van t allerhillieg-ste?]. [N 96B (1989)] III-3-3
uitwendig kruiwerk kruiwerk: kryjwɛ̄rǝk (Horn) Algemene benaming voor alle voorzieningen die aan de buitenzijde van de molen zijn aangebracht om de gehele molen of de molenkap naar de wind te draaien. [N O, 30h; Sche 60; monogr.] II-3
uitwerpselen kak: kak (Horn), stront: sjtróndj (Horn) uitwerpselen [N 10c (1961)] III-1-1
uitwerpselen van koeien koeflater: kuflātǝr (Horn), koestront: kuštronjtj (Horn) [N M, 8a; A 9, 24a; JG 1a, 1b; N 11A, 40a; monogr.; add. uit N 5A (I] I-11