| 34071 |
vetkoe |
mastkoe:
mast[koe] (L325p Horn)
|
Koe die niet meer geschikt is voor de produktie en daarom voor de slacht wordt gemest. Zie voor de fonetische documentatie van (koe) het lemma ''koe'' (3.3.1). [N 3A, 77a; monogr.]
I-11
|
| 33665 |
vetweide |
vetwei:
vɛtwɛi̯ (L325p Horn)
|
Speciale, meestal afgemaakte wei waar men koeien laat grazen die niet meer geschikt zijn voor de productie en die als slachtvee bestemd zijn. [N 3A, 77b; N 3A, 77c; N 6, 33b; JG 1a, 1d; L 19B, 2aI; L 32, 45; RND 20; S 43; monogr.]
I-8
|
| 33756 |
veulen |
veulen:
vø̜̄lǝ (L325p Horn)
|
Jong paard, gewoonlijk tot de leeftijd van twee en een half jaar. [JG 1a, 1b; A 4, 2d; L 20, 2d; L A1, 262; N 8, 1; Gwn 5, 10; RND 107; S 40; Wi 4; monogr.]
I-9
|
| 22832 |
vieren |
vieren:
gəve:rṭ (L325p Horn)
|
gevierd [RND]
III-3-2
|
| 20574 |
vieruursboterham |
koffie, de -:
kóffîe (L325p Horn),
koffiedrinken, het -:
koffie drinke (L325p Horn),
kóffie drinkə (L325p Horn),
kóffiedrinke (L325p Horn)
|
de maaltijd met brood rond 4 uur [N 07 (1961)] || maaltijden; Hoe noemt U: Namen voor de verschillende maaltijden, afhankelijk van de tijd van de dag, eventueel van het jaar [N 80 (1980)]
III-2-3
|
| 23739 |
vijf wonden van christus |
vijf wonden:
vief wonj (L325p Horn)
|
De vijf wonden, de kruiswonden van Christus [de vunnef wónde?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
| 25354 |
vijl |
vijl:
vīl (L325p Horn)
|
In het algemeen een staafvormig stalen werktuig met inkepingen voor het bewerken, slijpen of gladmaken van harde materialen. Zie ook het lemma ɛvijlɛ in wld II.11, pag. 69. Het materiaal hier vormt een aanvulling op dit lemma.' [S 40; A 14, 12a, add.; monogr.]
II-12
|
| 24961 |
vijver |
vijver:
vievər (L325p Horn),
vīēvər (L325p Horn),
wijer:
wīējər (L325p Horn),
wijert:
wijǝrt (L325p Horn)
|
klein natuurlijk of gegraven waterbekken, bijv. in een tuin [vijver, wijer, wijert, kuil, poel] [N 81 (1980)] || Kleine, natuurlijke of (meest) gegraven, vaak omsloten waterplas. Vroeger groef men vaak vijvers om er vis in te houden. Tegenwoordig is de vijver vaak een deel van een park- of tuinaanleg. [R 7, 18; S 40; A 20, 1e; L 8, 47; monogr.]
I-8, III-4-4
|
| 30793 |
vilder |
vilder:
veldǝr (L325p Horn)
|
Iemand die het villen van dood vee en paarden als beroep uitoefent. [S 40; monogr.]
II-10
|
| 30794 |
villen |
villen:
velǝ (L325p Horn)
|
Vee de huid afstropen, van het vel ontdoen. [monogr.]
II-10
|