e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

Gevonden: 3465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
bonkelaar van het staakijzer kamrad: kamrad (Horn) Liggend wiel met op de buitenrand rechtopstaande kammen, dat in sommige windmolens in plaats van het rondsel aan het bovenste uiteinde van het staakijzer bevestigd is. Zie ook afb. 60. Een aantal woordtypen is mogelijk ook van toepassing op een horizontaal wiel waarbij de tanden in het verlengde van de cirkelstraal staan. [N O, 14h; A 42A, 13; N O, 41g; A 42A, 55] II-3
bont als apart kledingstuk vos: voes (Horn) bont, zachtharig dierenvel (das, vos, e.d.) als los kledingstuk [poes, pels, mansjel] [N 23 (1964)] III-1-3
bont en blauw slaan bont en blauw slaan: bunṭ ɛn blààuw gəsjlāgə (Horn) bont en blauw geslagen [RND] III-1-2
bonte kraai bonte kraan: zwarte kraai, soms "raaf  bontje kraon (Horn), grijze kraan: gries kròòn (Horn) kraai, bonte — || kraai, zwarte en bonte ~ (47 als roek [076] zonder kale plek; veren niet zo slordig en met groenige glans; broedt eenzaam in bos; roep [korrr] [N 09 (1961)] III-4-1
bonte specht, specht bonte specht: bóntje sjpecht (Horn) specht, bonte ~ (23 / 14,5 zwart-wit; grote soort is vrij gewoon, kleine soort zeldzaam [N 09 (1961)] III-4-1
bontkraag bontkraag: bóntj-kraag (Horn) kraag van bont [N 23 (1964)] III-1-3
bontmantel bontmantel: bóntjmantjel (Horn) bontmantel [N 23 (1964)] III-1-3
boog boog: boͅ.ch (Horn), ene bohch(j) (Horn) boog [GTRP (1980-1995)], [RND] III-3-2
boom (alg.) boom: boum (Horn), boͅu̯m (Horn), buim (mv.): buim (Horn) boom [RND], [SGV (1914)] || boomen (mv.) [SGV (1914)] III-4-3
boomgaard bongerd: boŋərt (Horn) I-7