e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
vloed, hoogtij hoogwater: hoag wáátər (Horn), (naslag-a).  hôêgwààtər (Horn), wassen: wassə (Horn) vloed, wassen van het water van de zee en de toestand van hoog water [bovenwater, hoog tij] [N 81 (1980)] III-4-4
vloeken vloeken: vlooken (Horn) vloeken [SGV (1914)] III-3-1
vloer vloer: vlūr (Horn) Zie voor het woordtype 'beleg' ook RhWb V, k. 301, s.v. 'Beleg': ø̄Fussboden aus Steinbelagø̄. Volgens Jongeneel (Heerlens Woordenboek, pag. 19) maakten de boeren uit de omgeving van Heerlen steenharde, waterdichte vloeren van zand, kalk of cement en kolensintels. [S 41; N 54, 128; monogr.; Vld.] II-9
vlug lopen rennen: renne (Horn) lopen: snel lopen [rekke, dabbere, op ne steile gaon] [N 10 (1961)] III-1-2
vlugger allez-hop: alē hǫp (Horn) Voermansroep om het paard sneller te doen gaan. [N 8, 95g] I-10
vochtafscheiding uit de tepels als teken van zwangerschap (ze heeft) was aan de demen: was ān ǝ dēmǝ (Horn) Er zijn diverse uitdrukkingen ter aanduiding van de komende geboorte van het veulen. De eerste tekenen die op een naderende geboorte wijzen, zijn de volgende: de merrie wordt onrustig en drentelt door haar stal, terwijl ze regelmatig tekenen van krampen en pijn (weeën) vertoont. De hars die zich aan de spenen heeft gevormd, druipt er nu af en de banden zijn los, d.w.z. de spieren aan beide zijden van de staartwortel zijn slap. [N 8, 51] I-9
vod pongel: WNT: pongel, 3. vod, lomp, en vervolgens iets dat geen waarde heeft.  pongel (Horn), pongele (Horn), voddel: voddel (Horn), voddele (Horn) vod [SGV (1914)] || vodden [SGV (1914)] III-1-3
voddenkoopman voddelenkoopman: voddelekoupman (Horn) voddenkoopman [SGV (1914)] III-3-1
voederbak voor de kippen voerbak: vōrbak (Horn) De vaak gootvormige bak in het kippenhok waar men het kippenvoer indoet. [A 48, 16d] I-6
voederbieten kroten: krǫtǝ (Horn), voerkroten: vōrkrǫtǝ (Horn) Beta vulgaris L. subsp. vulgaris. De algemene benaming van de bieten die gekweekt worden om als veevoeder te worden gebruikt. De voederbiet groeit grotendeels boven de grond, in tegenstelling tot de suikerbiet waarvan alleen de bladerkruin boven de grond uitkomt. De plant gedijt het best op losse vochthoudende zandgrond en verdraagt zware stalmest- of gierbemesting. Het is vanouds een in Limburg veel verbouwd veevoeder dat in het eigen gemengde bedrijf werd benut. Voor de fonetische documentatie van het tweede woorddeel in de samenstellingen zoals voederbieten, waarvan dat tweede element ook als enkelvoudig woord in het lemma voorkomt, zie onder dat enkelvoudig woord, i.c. bieten. In de vragenlijsten is steeds naar de meervoudsvorm gevraagd. [N 12, 38; N 12A, 1; JG 1a, 1b, 1d, 2b, 2c; A 13, 2b; L 43, 4b; monogr.] I-5