22860 |
weddenschap |
weddingschap:
wɛdiŋsjap (L325p Horn)
|
weddenschap [RND]
III-3-2
|
20435 |
weduwe |
widvrouw:
widvrouw (L325p Horn)
|
weduwe [SGV (1914)]
III-2-2
|
20451 |
weduwnaar |
widman:
widman (L325p Horn)
|
weduwnaar [SGV (1914)]
III-2-2
|
18275 |
weefsel, stof |
stof:
stuve (L325p Horn)
|
stof (étoffe) [SGV (1914)]
III-1-3
|
33821 |
week in de muil |
week:
węi̯k (L325p Horn)
|
Gevoelig in de mond voor de druk van het gebit, vooral bij jonge paarden. [JG 1a; N 8, 64f]
I-9
|
25678 |
weekbak |
week:
węjk (L325p Horn)
|
Rechthoekige, vaak gemetselde, stenen bak met platte bodem waarin het graan in water wordt geweekt. Volgens de zegsman uit L 210 duurt het weken 1 dag. Zie ook semantische toelichtingen bij de lemmata ''weken'' en ''kiemen''. [N 35, 2; monogr.]
II-2
|
23511 |
weekdienst |
weekdienst:
waikdeenst (L325p Horn)
|
Een wekelijkse mis voor een overledene, weekdienst. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
21279 |
weelde |
weelde:
wāīldje (L325p Horn)
|
weelde [SGV (1914)]
III-3-1
|
24896 |
weer naar het jaargetijde |
kroenekranenzomer:
De kraanvogels die naar t zuiden trekken heten: kroenekrane.
eine kroenekrane-zomer (L325p Horn)
|
weer in bepaalde jaargetijden (bijv. [kranenzomer] (zachte nazomer), [bamisweer] (herfstweer) e.d. inventarisatie uitdrukkingen; betekenis/uitspraak [N 22 (1963)]
III-4-4
|
17575 |
weerborstel |
weerborstel:
weerbórstel (L325p Horn)
|
valse kruin, zomaar ergens in het hoofdhaar [wersboorsel, wirborstel] [N 10 (1961)]
III-1-1
|