24286 |
zwarte kraai, kraai |
kraan:
kraon (L325p Horn, ...
L325p Horn)
|
kraai [SGV (1914)]
III-4-1
|
24288 |
zwarte roodstaart |
roodstaartje:
roadsjtertje (L325p Horn),
rootsjtèrtje (L325p Horn)
|
zwarte roodstaart || zwarte roodstaart (14 rood trilstaartje, man is van voren roetzwart en heeft wittige vleugelvlek; echte gebouwenvogel; broedt daar binnenin; roep driftig [wiet, wiet, tk, tk]; zang hoog vanaf gebouw [bi-bi-kchchchch...bu-bi-bi] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
24289 |
zwarte specht |
zwarte specht:
zjwarte sjpecht (L325p Horn)
|
specht, zwart ~ (46 grote, zwarte knaap; alleen in grote bossen [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33995 |
zweep |
smik:
šmek (L325p Horn)
|
Voorwerp om het paard aan te drijven, bestaande uit een steel (cf. lemma Steel) en een snoer (cf. lemma Snoer). [JG 1a, 1b, 2b, 2c; L 8, 141; L 14, 31; L B2, 244; N 13, 94; S 47; Wi 5, 10; monogr.]
I-10
|
34214 |
zweep van de koeherder |
smik:
šmek (L325p Horn)
|
Zweep om bijvoorbeeld de koeien naar de stal te brengen. [N 18, 146]
I-11
|
18056 |
zweet |
zweet:
zjweit (L325p Horn)
|
zweet [N 10 (1961)]
III-1-2
|
22826 |
zwemmen |
zwemmen:
zj(w)ume (L325p Horn),
zjwömən (L325p Horn),
zwummen (L325p Horn)
|
zwemmen [GTRP (1980-1995)], [RND], [SGV (1914)]
III-3-2
|
32841 |
zwenghout, spoorstok |
schei:
šęi̯ (L325p Horn)
|
Het dwarshout waaraan van voren de strengen of trekkettingen van het paard bevestigd zijn en dat van achteren aan een akkerwerktuig (ploeg, eg, e.d.) gekoppeld is. Zie afb. 98. [JG 1b + 1c + 1d + 2c; JG 2b-4, 3; N 11, 34a; N 11A, 103 + 103e; N 17, 69a add.; L 34, 11 add.; L 49, 26 add.; A 30, 26 add.; G 1, 26 add.; div.; monogr.]
I-2
|
18045 |
zweren, etteren |
netteren:
nèttere (L325p Horn),
zweren:
zwaeren (L325p Horn)
|
etteren [SGV (1914)] || zweren (etteren) [SGV (1914)]
III-1-2
|
28506 |
zwerm |
zwerm:
žwɛrm (L325p Horn)
|
Het geheel van bijen met koningin dat de korf of kast verlaat. Een zwerm bestaat doorgaans uit een koningin, 10- tot 20-duizend werkbijen en een paar honderd darren. Zij zullen een nieuwe woning gaan zoeken. [N 63, 29d; S 3; L 1a-m; JG 1a+1b; Ge 37, 100; A 9, 6; monogr.]
II-6
|