25853 |
bottelen |
bottelen:
bǫtǝlǝ (L325p Horn),
zegelen:
zɛ̄gǝlǝ (L325p Horn)
|
Het bier in flessen doen. Volgens de respondent uit Q 95 werd dit vroeger niet gedaan. [N 35, 91; monogr.]
II-2
|
32948 |
botteriken |
horden:
hǭrtǝ (L325p Horn)
|
De ladderachtige constructies die vóór en achter op de hooikar worden geplaatst om de laadcapaciteit te vergroten. Zie de algemene toelichting bij deze paragraaf en afbeelding 16, de foto''s b en c. De term ladders ("ledders" en "leren") wordt zowel voor de botteriken als voor de zijladders gebruikt; zie het lemma ''zijladders van de oude kar''. Het lemma bevat alleen meervouden.' [N 17, 70; JG 1a, 1b, 2a; add. uit N 17, 40 en A 41, 24; monogr.]
I-3
|
33644 |
bouwland |
akkerland:
akǝrlanjtj (L325p Horn),
bouwland:
bǫu̯wlanjtj (L325p Horn),
land:
lanjtj (L325p Horn),
lant (L325p Horn),
veld:
fɛltš (L325p Horn),
vɛljtj (L325p Horn)
|
Voor de akkerbouw gebruikt land, het geheel van akkers. [N 6, 33a; N 27, 3a; N 5AøIIŋ, 95a, 95b en 95c; N 11, 1a; L 31, 18; L 19, 1a; L 37, 11b; L a1, 113; L 4, 38; JG 1a, 1b; A 3, 38; A 10, 4; A 20, 1b; Wi 7; S 49; RND 4, 7, 8 en 10, r.37; Vld.; monogr.]
I-8
|
26306 |
bovenbonkelaar |
asrad:
asrad (L325p Horn),
bonkelaar:
bu ̞ŋkǝlę̄r (L325p Horn)
|
De bonkelaar aan de bovenzijde van de koning dat bij sommige Hollandse molens de wieg vervangt. [N O, 50g; Sch 39a; A 42A, 103; monogr.; A 42A, 11; A 42A, 11 add.]
II-3
|
17639 |
bovendeel van de rug |
krommenek:
B.v. biej vader oppe kraomenak zitte.
kraomenak (L325p Horn),
pokkel:
i.e. bochel.
pukkel (L325p Horn)
|
rug: bovendeel van de rug [mars, hot] [N 10 (1961)]
III-1-1
|
25963 |
bovenkruier |
torenmolen:
tōrǝmø̜̄ǝlǝ (L325p Horn)
|
Algemene benaming voor een molen met een draaibare kap. Zie ook afb. 7, 8 en 9. [N O, 32f; Sche 4; A 42A, 53add.; N O, 32c]
II-3
|
30325 |
bovenlicht |
bovenlicht:
bǭvǝlēxt (L325p Horn)
|
Zie kaart. Met de term 'bovenlicht' kan zowel een vast raam boven een (voor)deur als het al dan niet naar binnen openklappend bovenste deel van een raam worden bedoeld. De woordtypen 'waaier', 'waai', 'spinnekop', 'deurlicht' en 'deurvenster' duiden specifiek een vast raam boven een deur aan. [S 4; L 1 a-m; L 22, 10; L B1, 170; N 55, 54a; A 46, 10a, add.; A 46, 10c; A 49, 10; monogr.]
II-9
|
26131 |
bovenring |
kruiwerkring:
kruiwerkring (L325p Horn
[(bij Engels kruiwerk)]
)
|
De houten ring aan de onderzijde van de molenkap die op de kruirollen rust of draait. Evenals de onderring is de bovenring soms geheel of gedeeltelijk beslagen met staalplaat om te voorkomen dat de kruirollen het hout ervan beschadigen. Zie ook afb. 29 en 30. [N O, 53f; A 42A, 106]
II-3
|
33942 |
bovenstangen |
stangen:
štaŋǝ (L325p Horn)
|
De beide naar boven stekende ijzeren delen van het onder lemma Onderstangen genoemde bit. [N 13, 49]
I-10
|
31711 |
bovenste handvat |
(bovenste, bovelste, lange, grote, achterste) kruk:
krøk (L325p Horn)
|
Het bovenste handvat van de steel van de zeis, dat in de linkerhand wordt gehouden. Doorgaans is dit het lange T-vormige handvat, zoals beschreven in de algemene toelichting van deze paragraaf en in de toelichting bij het lemma ''steel van de zeis''; daar zijn ook de opgaven opgenomen waar het bovenste handvat kort en recht is of waar dit bovenste handvat ontbreekt (model B). Om de varianten van de substantiva onder één woordtype bijeen te houden en een vergelijking met de opgaven voor het onderste handvat te vergemakkelijken, zijn de adjectiva (bovenste, lange, grote, enz.) als facultatief in het hoofdwoordtype opgenomen. Zie afbeelding 4, A1 en B1.' [N 18, 67b; N C, 3b1; JG 1a, 1b, 2c; monogr.]
I-3
|