23316 |
brevier |
brevier (<lat.):
breveer (L325p Horn)
|
brevier [SGV (1914)]
III-3-3
|
21250 |
brief |
brief:
bre.v (L325p Horn),
breef (L325p Horn)
|
brief [RND], [SGV (1914)]
III-3-1
|
33840 |
briesen |
briesen:
brisǝnǝ (L325p Horn),
spruisen:
šprusǝ (L325p Horn)
|
Proestend, snuivend of blazend geluid met neus en lippen maken. [JG 1a, 1b; L 1, a-m; L 22, 21; N 8, 66 en 67; S 5]
I-9
|
34499 |
broeden, op eieren zitten |
broeden:
brø̄i̯ǝ (L325p Horn)
|
[N 19, 45; N 19, 44d; Vld.; S 5; L 1a-m; L 22, 22; JG 1a, 1b; monogr.]
I-12
|
34504 |
broedende kip op eieren |
broedhoen:
brø̄thōn (L325p Horn),
broek:
bruk (L325p Horn)
|
[N 19, 43a; JG 1a, 1b, 2c; L 14, 21; A 6, 1c; S 5; L B2, 320; monogr.]
I-12
|
20216 |
broeder |
broeder:
broor (L325p Horn)
|
broeder [SGV (1914)]
III-3-3
|
23317 |
broederschap |
broederschap:
broederschap (L325p Horn)
|
broederschap [SGV (1914)]
III-3-3
|
34503 |
broedziek |
broedziek:
brø̄t˲zēk (L325p Horn)
|
Gezegd van een kip die voortdurend neigingen vertoont om te broeden. [JG 1a, 1b, 2c; S 5; monogr.]
I-12
|
33614 |
broeibak |
broeibak:
breujbak (L325p Horn)
|
[SGV (1914)]
I-7
|
25388 |
broeien |
broeien:
brø̄jǝ (L325p Horn)
|
Het varken met heet water begieten om de haren en de opperhuid te weken, opdat de haren gemakkelijk afgekrabd kunnen worden. [N 28, 19; monogr.]
II-1
|