33824 |
dartel |
weelderig:
wē̜ljdǝrex (L325p Horn)
|
Gezegd van felle, vurige, moeilijk te tomen paarden, vooral jonge hengsten. [JG 1d; N 8, 64g]
I-9
|
18250 |
das, sjaal |
das:
das (L325p Horn),
halsplag:
halsplak (L325p Horn)
|
das (doek) [SGV (1914)] || das, sjaal, om de hals gedragen [das, polderdas, sjerp, kazzenij] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
18592 |
dasspeld |
dasspang:
dassjpang (L325p Horn)
|
dasspeld [dasspang] [N 23 (1964)]
III-1-3
|
25117 |
dauw |
dauw:
douw (L325p Horn),
nevel:
nevel (L325p Horn)
|
dauw die s morgens over de velden hangt [doom, domp, mok] [N 22 (1963)]
III-4-4
|
32891 |
daverwaat |
daverwaat:
dāvǝrwãt (L325p Horn)
|
Blad van de zeis dat zijn spanning heeft verloren en "klappert" bij het maaien. Dit kan gebeuren wanneer het blad door veelvuldig gebruik en wetten te dun is geworden en de zeis versleten raakt. Maar een zeis kan ook "daverwatig" worden als er ondeskundig is gehaard, onregelmatig of te ver van de eigenlijke snede af, naast het haarpad, of wanneer er te lang op één en dezelfde plaats is geslagen. Men vindt in dit lemma substantieven (zoals daverwaat (subst. èn adj.), daverblad, klapzeis), adjectieven (zoals daverwatig, klapperwatig, versleten) en uitdrukkingen (zoals er zit de koekoek in of de zeis fronselt) bijeen. [N 18, 89; monogr.]
I-3
|
23256 |
de avond luiden |
de avondsklok luiden:
aovesklok (L325p Horn)
|
Het angelus luiden aan het begin van de avond [het luidt......?] [de koster luidt......?]. [N 96A (1989)]
III-3-3
|
25432 |
de buik opensnijden |
opensnijden:
ǭpǝšni-jǝ (L325p Horn)
|
De buik opensnijden om de ingewanden eruit te kunnen halen. [N 28, 56; monogr.]
II-1
|
33845 |
de eerste uitwerpselen van het veulen |
pek:
pɛ̄k (L325p Horn)
|
Zij vormen een zwarte, kleverige stof. [N 8, 58]
I-9
|
25702 |
de eest laden |
eest laden:
ɛždǝ lājǝ (L325p Horn)
|
De gekiemde gerst van de moutvloer naar de eest overbrengen. Het woordtype "planeren" (L 331) is van toepassing op het uitspreiden van de gekiemde gerst in de eest. Voor de lokale uitspraak van {mout} zie men het lemma ''mout''. [N 35, 13 add.; monogr.]
II-2
|
32846 |
de evenaar verstellen |
versteken:
vǝrštē̜kǝ (L325p Horn)
|
Men kan de trekkracht van het sterkere paard van een tweespan met die van het andere paard in evenwicht brengen, door de middenschakel (huis met haak of ring) meer naar links of naar rechts op de evenaar te verplaatsen. Voorzover de onderstaande termen niet uitdrukkelijk op een tweespan wijzen, zijn ze ook van toepassing op het verstellen van een driespansevenaar. [N 11A, 104c; N 13, 87 add.; monogr.]
I-2
|