e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... plaats=Horn

Overzicht

Gevonden: 3465
BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
eesten afstoken: āfštǭkǝ (Horn), eesten: eesten (Horn), ēstǝ (Horn) De gekiemde gerst in de eest op de eestvloer drogen en verhitten. De woordtypen "afeesten" (L 318, Q 95) en "afstoken" (L 325) zijn van toepassing op de laatste fase van het droogproces. Zie de semantische toelichting bij de lemmata ''eest'', ''drogen, vooreesten'' en ''moutzolder, vooreest''. [N 35, 13; monogr.] II-2
eetbare slak karakol: krookòllə (Horn), kárkòl (Horn), slek: sjlek (Horn) slak; Hoe noemt U: Een eetbare slak (karakol, kreukel) [N 80 (1980)] III-2-3
egel kroe-egel: kroeegel (Horn), stekelvarken: stekelverke (Horn) egel [SGV (1914)] III-4-2
eggen eggen: ęqǝ (Horn) Het land met de eg bewerken, met de eg over het land gaan. Bedoeld wordt die bewerking waarbij de tanden van de eg door de grond gaan. Voor de bewerking van de grond met een ondersteboven gekeerde eg zie men het lemma ''slepen''. De verschillende manieren van eggen komen in de volgende lemmata aan de orde. NB 1. Hieronder worden de typen eegden, egen en eggen onderscheiden. Onder verwijzing naar dit lemma wordt het betrokken woord(deel) in de volgende lemmata door ''eggen'' resp. ''eggen'' gesubstitueerd. 2. In de volgende lemmata is het werkwoordelijk deel eggen bij de dialectvarianten kortheidshalve weggelaten. In verband daarmee wordt eventuele assimilatie c.q. invoeging van een verbindings-n aan het slot van het aan eggen voorafgaande woord(deel) niet tot uitdrukking gebracht. [JG 1a + 1b; N 11, 79; N 11A, 170; N 15, 3; R 3, 4; div.; monogr.] I-2
ei zonder schaal windei: wendjęi̯ (Horn), wenjtjęi̯ (Horn) Ei dat alleen door een vlies is omgeven en dat geen schaal heeft. [N 19, 54a; N 7, 11; JG 1b, 1c, 2c; L 5, 80; Vld.; L B2, 366; monogr.] I-12
eieren uithalen rapen: rāpǝ (Horn) De gelegde eieren uit het nest halen of oprapen. In dit lemma is een opgegeven object ei of eieren niet gedocumenteerd. Voor een fonetische documentatie van "ei" zie het lemma EI (5.11.2). [N 19, 35] I-12
eierkoek eierkoek: eiərkook (Horn, ... ), ijjərkook (Horn) eierkoek; Hoe noemt U: Een zachte koek gebakken van fijn deeg, waarin eieren zijn gekneed (eierkoek, eierstruif, flets) [N 80 (1980)] III-2-3
eigenwijs eigenwijs: eigenwies (Horn) eigenwijs; .... jullie maar niet zo eigenwijs geweest! [DC 45 (1970)] III-1-4
eik eik: ɛi̯k (Horn) eik [RND] III-4-3
eikel eikel: ɛi̯kələ (Horn) eikels [RND] III-4-3