17960 |
gehurkt zitten |
op het hukje zitten:
op t huukske zitte (L325p Horn)
|
hurken, op zijn ~ zitten [op de huuke, op znen huik, op zn huiketjes zitte] [N 10 (1961)]
III-1-2
|
20461 |
geil, wellustig |
bretsig:
Een enkele keer gehoord door de informant.
bräöstig (L325p Horn)
|
geil, wellustig [N 10C (zj)]
III-2-2
|
21318 |
gejoel |
gekeek:
gekaek (L325p Horn)
|
gejoel [SGV (1914)]
III-3-1
|
23537 |
geknield zitten |
knielen:
kneele (L325p Horn)
|
(onder de consecratie) knielen, geknield zitten, op de knieën zitten [óp en kneije zitse?]. [N 96B (1989)]
III-3-3
|
24151 |
gekraagde roodstaart |
roodstaartje:
roadsjtertje (L325p Horn),
rootsjtèrtje (L325p Horn)
|
gekraagde roodstaart || gekraagde roodstaart (14 rood trilstaartje; man heeft zwart gezicht en iets rossige buik; zomervogel; algemeen; broedt in boomgaten; roep [uuiet-tak-tak]; zachte, heldere zang begint met [jie-dru-dru] [N 09 (1961)]
III-4-1
|
17580 |
gekruld haar |
krulhaar:
królhaor (L325p Horn)
|
gekruld haar [N 10 (1961)]
III-1-1
|
24152 |
gele kwikstaart |
gele kwikstaart:
gèle kwiksjtert (L325p Horn),
koemusje:
koemöske (L325p Horn),
kwikstaart:
kwiksjtert (L325p Horn)
|
gele kwikstaart || kwikstaart, geel [DC 26 (1954)] || kwikstaart, geel (16,5 blauwig-grijs boven, geel onder; met lang wiebelstaartje; zomervogel; in weiland en korenvelden; er bestaat ook nog grotere uitgave die langs beekjes huist en zeldzaam is [N 09 (1961)]
III-4-1
|
33264 |
gele lupine |
lupinebonen:
lǝpinǝbǭnǝ (L325p Horn),
lupinen:
lǝpīnǝ (L325p Horn)
|
Lupinus luteus L. Een 30 tot 60 cm hoge plant met een uit gele, lipvormige bloempjes bestaande bloempluim, die bloeit van juni tot september, boonvormige vruchtjes draagt en vooral op zandgronden als bemestingsgewas wordt geteeld. [N Q, 4a; N 11A, 29a en 29b; JG 1a, 1b; A 55, 3b; NE 1, 18; R 3, 30; monogr.]
I-5
|
25827 |
gelegerd bier |
bier:
bēr (L325p Horn),
klaarbier:
klǭrbēr (L325p Horn),
rijp bier:
rīp bēr (L325p Horn)
|
Bier dat de nagisting heeft ondergaan. [N 35, 84; monogr.]
II-2
|