19067 |
gemok |
gebronk:
gebronk (L325p Horn)
|
gemok [SGV (1914)]
III-1-4
|
33319 |
gepachte hoeve, pachtgoed |
hof:
[hof] (L325p Horn)
|
Het bedrijf dat een boer niet in eigen bezit heeft maar pacht (huurt) van de eigenaar aan wie hij in enige vorm betaalt voor het gebruik. Bij winning in L 352 wordt aangetekend: "vroeger heeft de naam denkelijk bestaan, want er is nog een boerderij die de naam De Winning draagt". Bij enkele opgaven in Nederlands Zuid-Limburg wordt opgemerkt dat enige pachthoeven nog in "halfsheid liggen"; de eigenaar ontvangt de helft van het koren, terwijl de pachter ("halfer") het overblijvende koren krijgt met het stro. Algemene en specifieke termen zijn in dit lemma uit elkaar gehouden. Voor de fonetische documentatie van de opgaven die gelijk zijn aan die voor boerderij in het algemeen, zie het lemma "boerderij, algemeen" (1.1.1). [A 10, 2bI; L 38, 21a; L 48, 22; Lu 2, 22; S 27; Wi 18; monogr.; add. uit L 38, 22 en ander materiaal van lemma 1.1.1]
I-6
|
17560 |
geraamte |
geraamte:
geraimdje (L325p Horn),
gerämtj (L325p Horn)
|
geraamte [N 10a (1961)] || geraamte, skelet [SGV (1914)]
III-1-1
|
18939 |
gereed |
klaar:
klaor (L325p Horn),
klòr (L325p Horn)
|
gereed, klaar [DC 03 (1934)] || klaar [SGV (1914)]
III-1-4
|
29055 |
geren |
geren:
gērǝ (L325p Horn)
|
Stof schuin laten uitlopen of spits uitlopende stroken aanbrengen om het kledingstuk ruimer te maken. [N 59, 187; N 62, 11b; N 62, 11a; S 10]
II-7
|
20912 |
gerookt spek |
gerookt spek:
geruikjt sjpek (L325p Horn)
|
spek dat gerookt is [DC 48 (1973)]
III-2-3
|
20583 |
gerookte paling |
gerookte aal:
geruikdjə āōl (L325p Horn)
|
panpaling; Hoe noemt U: Een gerookte panpaling [N 80 (1980)]
III-2-3
|
18312 |
geruite jurk |
ruitenkleed:
roetekleid (L325p Horn)
|
jurk van geruite stof [ruutekeskleid] [N 24 (1964)]
III-1-3
|
17712 |
geslachtsdelen (alg.) |
gemacht:
gemek (L325p Horn)
|
geslachtsdelen in het algemeen [N 10c (1961)]
III-1-1
|
20312 |
geslachtsgemeenschap hebben |
gebruiken:
gebroeke (L325p Horn),
haar betoppen:
i.e. daar heeft hij haar genomen. cf. VD s.v. "betoppen"(gew.) bedotten, bedriegen
dao hêt er häör betoeptj (L325p Horn)
|
geslachtsgemeenschap uitoefenen [N 10C (zj)]
III-2-2
|