25809 |
gistfilter |
bierfilter:
bērfeltǝr (L325p Horn)
|
Filter waarmee gist en bier van elkaar gescheiden kunnen worden. [N 35, 78]
II-2
|
25808 |
gistgoot |
drabgoot:
drabgø̄t (L325p Horn),
gistgoten:
gɛsgø̄tǝ (L325p Horn)
|
De goten onder de bierstelling waarin men het weglopend bier, vermengd met gist, opvangt. [N 35, 75; monogr.]
II-2
|
25787 |
gistkelderpersoneel |
baas van de gistkelder:
bās van dǝ geskɛldǝr (L325p Horn),
brouwmeester:
bruwmęjstǝr (L325p Horn),
gärführer:
gērfȳrǝr (L325p Horn)
|
Het personeel dat in de gistkelder werkzaam is. [N 35, 95]
II-2
|
25797 |
gistkuip |
gistkuip:
geskyp (L325p Horn),
gęskȳp (L325p Horn),
gärkuip:
gę̄rkȳp (L325p Horn)
|
De kuip waarin men de wort bij de hoofdgisting laat gisten. De invuller uit L 250 merkt op dat men vroeger 14 à 15 gistkuipen bezat, terwijl men tegenwoordig werkt met 7 à 8 stuks. In Q 101 gebruikte men vroeger houten, later roestvrijstalen kuipen. [N 35, 61; N 35, 62; monogr.]
II-2
|
25791 |
gistlepel |
gistlepel:
geslę̄pǝl (L325p Horn),
gɛslɛ̄pǝl (L325p Horn),
potlepel:
pǫtlę̄pǝl (L325p Horn)
|
Maat, vaak in de vorm van een lepel, waarmee men de afgekoelde wort en gist mengt en daarbij de juiste hoeveelheid gist afmeet. Zie afb. 10. Uit de opgaven van L 290 ("gistschup") en L 318 ("gistlepel") blijkt dat men de gistlepel ook gebruikt om gist af te schuimen. Zie daarom ook het lemma ''schuimlepel''. Het "keteltje" uit Q 78 is vervaardigd uit koper. [N 35, 63]
II-2
|
25816 |
gistruimte |
gistkelder:
geskɛldǝr (L325p Horn),
gestkęldǝr (L325p Horn),
gärkelder:
gę̄rkęldǝr (L325p Horn)
|
De ruimte waar de hoofdgisting plaatsvindt. [N 35, 85; monogr.]
II-2
|
25807 |
gistvloot |
afvalbak:
āfvalbak (L325p Horn),
drabkuip:
drabkȳp (L325p Horn),
gistkuip:
gɛskȳp (L325p Horn),
kuip:
kȳp (L325p Horn)
|
De bak of kuip onder de bierstelling waarin het weglopend bier, vermengd met gist, wordt opgevangen of hét grote vat waarin de inhoud van de kleinere gistvaten wordt gegoten. De gist die zich in de vaten verzamelt wordt volgens Claessen (pag. 2. 39) vaak als natte gist aan bakkers en boeren verkocht. Zie ook het lemma ''vloeibare gist'' in Wld II. 1, pag. 97. De "heefkuip" uit P 180 kon tot 20 liter vloeistof bevatten. P. Chambille de Beaumont vermeldt op pag. 6 dat een "loupe" een kuipje van 1 meter doorsnede en 30 cm hoog was dat men gebruikte voor het opvangen van de gist.' [N 35, 75; N 35, 76; monogr.]
II-2
|
25810 |
gistzeef |
schuimslepel:
šȳmslę̄pǝl (L325p Horn)
|
Het werktuig dat men gebruikt om bier en gist van elkaar te scheiden. [N 35, 78]
II-2
|
18687 |
glacé |
glac (fr.):
glacé⁄s (L325p Horn)
|
handschoenen van glanzend leer, glacés [N 23 (1964)]
III-1-3
|
24987 |
glad, glijdend |
glad:
glaad (L325p Horn)
|
glad [SGV (1914)]
III-4-4
|