e-WLD begrippen 

 
 
Filteren... dialect=L246p plaats=Horst

Overzicht

BegripTrefwoord: dialectopgave (plaats)Omschrijving
kameel kameel: kemiel (Horst) kameel: Hoe noemt u in uw dialect het grote zoogdier dat twee bulten op de rug heeft en in de woestijn leeft? [N 100 (1997)] III-3-2
kamerjas kamerjas: kamerjas (Horst) een kamerjas [N 59 (1973)] III-1-3
kamizool kamizooltje (<fr.): kamizölke (Horst) kamizool, in de betekenis van soort kledingstuk; betekenis/uitspraak [N 25 (1964)] III-1-3
kammen kammen: keijme (Horst), toenikətwojkeĭməgiŋmienəkaamkəpot (Horst) kammen (ww.) [SGV (1914)] || Kammen. Toen ik ’t wou kammen ging mijn kam stuk. [DC 39 (1965)] III-1-3
kan, maat van één liter liter: (vloeistof).  lieter (Horst) de maat die een inhoud aangeeft van 1 liter [mengel, kan, kop] [N 91 (1982)] III-4-4
kans kans: kans (Horst) kans: Als hij - ziet zal hij proberen je te bedriegen [DC 35 (1963)] III-1-4
kap van het rijtuig kap: kap (Horst) Kap van het rijtuig. Deze kap kan bij de meeste rijtuigen opengeklapt worden. [N 101, 15] I-13
kapucijner kapucijners: capeciener (Horst) De capucijner; het zaad van een erwtesoort, vrij groot en vaalbruin van kleur; bij het koken blijft het heel en wordt bruin; het wordt ook jong en vers gegeten (grauwe erwt, oud wijf, keker, schokker, sisser, kapucijner, kapusien). [N 82 (1981)] I-7
kar kar: kar (Horst) Algemene benaming voor een voertuig met twee wielen (in Haspengouw mogelijk ook drie wielen, maar die zijn zeldzaam) met een lamoen waarin een paard gespannen wordt. Meestal wordt het gebruikt om lasten van enige omvang te vervoeren. Vroeger had de kar over het algemeen houten wielen, maar in de jaren na de tweede wereldoorlog werden die geleidelijk aan vervangen door wielen met luchtbanden. [N 17, add; A 2, 55; Wi 14; Gi, 15; S 17; L 1a-m; L 27, 28; R 12, 23; RND, 74; JG 1b; N 17, 4; monogr.] I-13
karakter (aard) aard: aard (Horst), āārt (Horst), karakter: kerakter (Horst) aard (karakter) [SGV (1914)] || de kenmerkelijke innerlijke, geestelijke eigenschappen waardoor de ene persoon zich van de andere onderscheidt [aard, karakter, tuk, inboezem] [N 85 (1981)] || karakter [SGV (1914)] III-1-4